Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 2
(1912)–P.J. Blok, P.C. Molhuysen– Auteursrecht onbekend
[pagina 1130]
| |
van Clasina de Jager. Hij bezocht het gymnasium te Dordrecht, moest echter door familie-omstandigheden zijne studieplannen opgeven, trad in dienst bij de telegrafie en werd directeur van het rijkstelegraafkantoor te Edam (1868) en later te Wageningen (1872). In 1868 trad hij in het huwelijk met Louise Johanna Adriana Schotsman. Zijne liefde voor den wetenschappelijken landbouw deed hem in 1876 ontslag vragen uit zijne betrekking, waarna hij van 1877 tot 79 - na zich in 77 een tijd lang met de praktijk van den landbouw te Heelsum te hebben beziggehouden - aan de universiteiten te Halle en Heidelberg studeerde en in 1879 promoveerde. In 1879 ook verwierf hij h.t.l. de akte middelb. onderwijs in landbouwkunde. Van 1880 tot '83 was Prins directeur eener boterfabriek te Alfen a/d Rijn, van 83 tot 87 was hij werkzaam bij de cultures in Indië, een tijdlang als adviseur van een consortium van suikerfabrikanten en meer speciaal belast met de bestudeering van de sereh ziekte. Ziekte dwong hem naar het vaderland terug te keeren, maar toch verliet hij nogmaals het land, ingevolge eene opdracht, tot het instellen van een onderzoek in Egypte. Teruggekeerd trad hij (als opvolger van Dr. L. Mulder) op als redacteur der Landbouw-courant, welk blad hij eenige jaren (tot 1890) met veel talent geredigeerd heeft; ‘uit dien tijd vooral dateeren vele goed gedachte en vloeiend geschreven artikelen van zijn hand’. Toen de regeering, op grond van de adviezen van de Staatslandbouw-commissie, overging tot eene meer georganiseerde staatsbemoeiing met betrekking tot den landbouw, was Prins de eerste, die tot rijkslandbouwleeraar werd benoemd en wel voor de provinciën Gelderland en Overijssel. In deze betrekking is hij van 1890 tot '96 werkzaam geweest. Dat zijn werk gewaardeerd werd, bewijst zijne benoeming tot lid van verdienste van de Geld. Overijss. Mij. van Landbouw. Evenwel was zijne zwakke gezondheid niet bestand tegen de vermoeienissen van het ambt en in 1896 werd hij leeraar aan de (in dat jaar gereorganiseerde) Rijkslandbouwschool te Wageningen. Nog zes jaren, van 1896 tot 1902, heeft hij het land in dien werkkring gediend; als docent ten hoogste gewaardeerd, stierf hij na veel lijden in 1902. Gedurende zijne laatste levensjaren was hij lid der redactie van het Landbouwkundig Tijdschrift, waarin hij talrijke artikelen schreef, uitmuntende door logischen betoogtrant en sierlijkheid van stijl. Zie: Landbouwk. Tijdschr. 1902 afl. 10. Koenen en van Pelt Lechner |
|