tigheid zich moeten bewegen te midden der weinig beschaafde en bont dooreen gemengde maatschappij van zijn residentie-stad Boekarest en hoofdzakelijk slechts voor de toekomst kunnen arbeiden door het stichten van scholen, pensionaten en liefdadige instellingen. Nog een laatste verwisseling in zijn loopbaan wachtte hem. Op 19 April 1869 werd onze landgenoot onverwachts uit zijn missiegebied teruggeroepen en door den paus tot administrator benoemd van het latijnsch patriarchaat te Constantinopel; 3 Juni 1869 was hij reeds op zijn nieuwe bestemming aan den Bosporus. Hem werd o.a. opgedragen om twisten, welke onder de katholieke Armeniërs waren uitgebroken, zoo mogelijk bij te leggen. Na eenige maanden van onderhandelingen te Constantinopel met de woelige Armeniërs en het turksche gouvernement, welke beloofden te zullen slagen, vertrok hij 13 Nov. 1869 naar Rome om aldaar aan het algemeene concilie deel te nemen. Op deze kerkvergadering betoonde hij zich een krachtig voorstander der afkondiging van het leerstuk der pauselijke onfeilbaarheid en richtte daartoe zelfs een afzonderlijk schrijven aan Pius IX. Ook maakte hij deel uit van een commissie, uit de vaders gekozen, ter regeling van de oostersche kerkgebruiken en ritussen. Slechts de twee eerste openbare zittingen van het concilie heeft hij kunnen bijwonen; het dreigend karakter, dat de verwikkelingen onder de geuniëerde Armeniërs aannamen, noodzaakte hem om zoo spoedig mogelijk naar Const. terug te keeren. Tot verhooging van zijn gezag en invloed werd hij thans benoemd tot apostolisch-patriarchaal vicaris van Const. met het karakter tevens van pauselijk delegaat voor de oostersche ritussen
en te gelijk werd hij verheven tot aartsbisschop van Tyane. De laatste vier jaren van zijn leven waren gewijd aan pogingen om het schisma, dat onder de Armeniërs was uitgebroken, te delgen. Daarin is hij niet geslaagd, maar wel heeft hij, zij het ook met veel moeite, de rechten van die partij onder de Armeniërs weten te handhaven, welke vereenigd wilde blijven met den H. Stoel.
Hij schreef: Het H. Sacrament van Mirakel en de H. Stede te Amsterdam (Amsterdam 1845); Willem van Hildegaersberch en zijn gedicht van den Sacramente van Aemsteldam in de Katholiek 1845, I, 265, 323; voor verdere artikelen in de Katholiek zie Alph. reg., 292-293; Het gebed van P. Zucchi door pater Joseph [Pluym] (Roerm. 1861); Souvenirs du concile du Vatican, rappelés à mgr. Placide Kasangian (Constantinople 1873).
Zijn portret is gegraveerd door D.J. Sluyter.
Zie: Registrum alumnorum sem. R.C. in Warmond (h.s. in het archief v.h. sem. te Warmond); Bundel brieven van mgr. Pluym (in het arch. v.h. sem. te Warmond); de Katholiek 1845, I, 180; 1870, II, 311, 313; 1873, II, 226; 1897, II, 364; 1898, I, 192; Acta et decreta S. conciliorum recentiorum. Collectio Lacensis, VII (Vid. indicem personarum).
Hensen