[Peerlkamp, Petrus Hofman]
PEERLKAMP (Petrus Hofman), zoon van den praeceptor aan het gymn. te Groningen, Rudolph Peerlkamp en Henrica Veenhorst, ald. geb. 2 Febr. 1786, gest. 28 Mrt. 1865 te Hilversum. Hij bezocht het gymnasium in zijne geboortestad en werd er in 1801 als student ingeschreven. Reeds in 1803 werd hij praeceptor aan het gymnasium te Haarlem, in 1804 rector te Dokkum en in 1816 te Haarlem. In 1822 volgde hij Borger op als hoogleeraar der oude letterkunde en algemeene geschiedenis te Leiden, welk ambt hij 15 Juni aanvaardde met eene Oratio de praecipua lege divinae Providentiae ab historico doctore observanda. In 1849 legde hij om gezondheidsredenen zijn ambt neder en vestigde zich te Hilversum, waar hij op bijna 80-jarigen leeftijd is overleden.
P. is een der meest bekende figuren in de geschiedenis van de classieke philologie hier te lande, een beroemd latinist van groote belezenheid en allerwegen bekend door zijne critische methode, die reeds bij zijn leven deels verguisd, deels zóó bewonderd is, dat zij zelfs in anderelanden (Duitschland en Zweden) navolging heeft gevonden. De subjectieve critiek, door P. vooral op de dichters Horatius en Vergilius toegepast, wordt thans wel algemeen verworpen, maar is niettemin van onschatbaar nut geweest tot eene grondiger studie en degelijker waardeering der latijnsche dichters, zoodat zijn werk eene blijvende waarde heeft behouden, al zijn de resultaten ook andere dan hijzelf had bedoeld.
Zijne uitgave van Horatius' Carmina (1834, 2e dr. 1862) is het eerste en meest bekende voorbeeld zijner methode. Verder: Vergilii Aeneis (1843), Horatii Epistula ad Pisones (1845) en diens Satirae (1863). Andere belangrijke uitgaven van P. zijn: Xenophon Ephesius (1818) en Tacitus' Agricola (1827, 2e dr. 1863).
Ten dienste van het onderwijs heeft hij geschreven in navolging van Nepos en Cicero: Vitae aliquot excellentium Batavorum (1807) en Epistulae aliquot excellentium Batavorum (1808). Tevens moeten vele opstellen worden genoemd in de door hem, Bake, Geel en Hamaker uitgegevene Bibliotheca Critica Nova.
Eindelijk verdient P. vermelding als latijnsch dichter. Zijne gedichten zijn bijeengebracht in het hieronder genoemde werkje van Bergman. Behalve de heerlijke vertaling van Borger's Ode aan den Rijn, voorkomende in zijne Oratio de vita Eliae Annei F. Borgeri (Bergman 45), vindt men daaronder een vijftal gedichten op