[Pastor, Adam]
PASTOR (Adam), of Pastoris, geb. omstreeks 1500 te Dorpen (Westfalen), overl. na 1559 te Munster. Als R.K. priester te Aschendorpe heette hij Roelof Martensz. Zijn overgang tot de Anabaptisten valt tusschen 1534 en 1542. De Grouwelen der Hooftketteren (waar ook zijn portret) telt hem onder de zendelingen van Jan Beukelsz. In 1542 werd hij door Menno en Dirk Philips tot oudste bevestigd. Zijn werkzaamheid strekte zich sinds dien tijd uit over Westfalen, Overijsel, Gelderland en Limburg. De leer van David Joris werd door hem krachtig bestreden. Het bleek echter, dat hij kettersche gevoelens over de drieeenheid had, waarom in 1547 te Emden en vervolgens te Goch een oudsten-convent plaats had. Toen hij niet wilde toegeven, werd hij door Dirk Philips uitgebannen. Aanvankelijk was dit tegen den zin van Menno. Adam ging voort met zijn prediking en bleef doopen, terwijl zijn gemeente te Odenkirchen hem getrouw bleef. Nadat in 1552 een nieuwe disputatie te Lubeck was gehouden en de inhoud daarvan door hem uitgegeven, wilde ook Menno niet meer van hem weten. Enkele geschriften van zijn hand o.a. Van menschengebaden zijn verloren gegaan. In één exemplaar bestaan een Concordantie op den Bijbel (1559), benevens een tweetal werkjes, die thans herdrukt zijn: Underscheit tusschen rechte unde valsche leer en Disputation van der Godtheit (1553), beide geschreven in geldersch dialect. Hierin toont hij zich een unitariër, terwijl zijn meesterschap in 't dispuut over Menno duidelijk aan den dag komt. Na zijn uitbanning volgden velen hem en bestonden er hier en daar z.g.n. Adamitische gemeenten (ongeveer een halve eeuw lang), o.a. te Brugge. Zijn denkbeelden vonden in doopsgezinde kringen ook
eenigen bijval, zoodat zijn invloed bij verschillende fracties der Doopsgezinden aanwijsbaar is, en het spoedig indringen van sociniaansche gevoelens in later tijd juist daaruit moet worden verklaard.
Vlg.: Bibliotheca Reform. Neerland. V ('s Grav. 1909) 317 enz., alwaar S. Cramer bovengenoemde geschriften voorzien van een uitstekende karakteristiek heeft uitgegeven; K. Vos in Doopsg. Bijdragen 1909, 104-116 en in Geschr. t.b. v.d. Doopsg. in de Verstrooiing (1910) no. 33.
Vos