[Pan, Jan]
PAN (Jan), bekwaam rechtsgeleerde en letterkundige, 21 Mei 1785 te Enkhuizen geb. en 25 Sept. 1871 te Hoorn overl. Zijn ouders waren Mr. Thade Pan en C.F. Vaillant, beiden uit aanzienlijke westfriesche geslachten gesproken. Voor de academisceh lessen bekwaamd door den geleerden Epkema, rector der latijnsche scholen te Enkhuizen, studeerde hij eerst te Franeker (1803-07), daarna te Leiden (1807-09) in de rechten en promoveerde in laatstgenoemd jaar (17 Nov.) op een diss. de Grati animi officiis atque ingratorum poena jure Romano et Attico, welke zeer gunstig werd beoordeeld. Als advocaat vestigde Pan zich eerst in zijn geboorteplaats, vervolgens te Hoorn, waar hij al spoedig een drukke praktijk kreeg en in 't huwelijk trad (1813) met Margaretha Johanna van Akerlaken, uit welk huwelijk zes kinderen geboren werden. Zijn rechtspraktijk langzamerhand ziende verminderen, wenschte hij deze tegen de waarneming van een rechterlijk ambt te verwisselen en zoo werd J. Pan in 1838 benoemd tot raadsheer in het provinciaal gerechtshof van Drente. In de geschiedenis, de taal en het volksleven van deze provincie toonde hij een bijzondere belangstelling, zooals duidelijk uit zijn geschriften blijkt, en de 20 jaren door hem te Assen doorgebracht, behoorden tot de gelukkigste zijns levens. Toenemende doofheid noodzaakt hem echter in 1858 op ruim 70-jarigen leeftijd ontslag uit zijn betrekking van raadsheer te vragen. Hij keerde metterwoon naar Hoorn terug, waar hij zijn intrek nam bij zijn schoonzoon Bast, secretaris dier gemeente, en waar hij o.a. in den rector Abbing nog een intiemen vriend zijner jeugd terugvond. Pan was n.l. een vurig vereerder van 't latijn en grieksch; Peerlkamp roemde hem deswege (zie diens Tacitus'
Agricola (2de dr., 1864) 192). Pan was een smaakvol taalgeleerde. getuige wat hij in verschillende jaargangen van de Mnemosyne, de Alg. Konst- en Letterbode, den Drenthschen Volksalmanak, het Archief voor Ned. Taalkunde enz. geschreven heeft. Bovenal was hem het verzamelen van woorden en spreekwijzen in Drente gebruikelijk een geliefkoosde bezigheid, en ter openbare terechtszitting van het hof placht de taalgeleerde even aandachtig te luisteren naar de uitdrukkingen, die de getuigen bezigden, als de raadsheer naar den inhoud hunner verklaringen. Het drentsche dialect vond in hem een ijverig beoefenaar. Onder de vele onderscheidingen hem ten deel gevallen vermelden wij zijn benoeming in 1865 tot eerelid van de Maatsch. der Nederl. Letterk. te Leiden, waarvan hij sedert 1826 gewoon lid was. Twee jaar na de herdenking van zijn 60-jarig doctoraat in de beide rechten stierf hij, in den ouderdom van 86 jaren.
Van zijn talrijke geschriften noemen wij alleen: Aanwijzing der oude en nieuwere dichters door Mr. W. Bilderdijk en Vrouwe K.W. Bilderdijk overgebragt of nagevolgd, met Aanteekeningen en eene Voorlezing over de voortreffelijkheid van Bilderdijk in het navolgen en overbrengen der oude dichters, bijzonder van Horatius (1839); Aanmerkingen op de taal en stijl der ontwerpen van wet