[Pagenstecher, Johannes Fredericus Wilhelmus]
PAGENSTECHER (Johannes Fredericus Wilhelmus), oudste zoon van professor Alexander Arnoldus P., die voorgaat, geb. te
Burgsteinfurt 24 Juli 1686, overl. te Harderwijk 29 Oct. (volgens andere opgaven 3 November, zooals ook zijn lijkrede vermeldt) 1746. Na voorbereidende opleiding aan het gymnasium te Bremen, studeerde hij rechten te Groningen, waar hij 6 Sept. 1702 ingeschreven werd. Hier was hij leerling zijns vaders en verwierf hij den doctorstitel na verdediging eener verhandeling over de plaats van Marcianus in Dig. XXVIII, 7: ‘Si Titius heres erit, Seius heres esto: si Seius heres erit, Titius heres esto. Julianus inutilem esse institutionem scribit, cum condicio existere non possit.’ Later kreeg hij een tweeden graad; in de Acta Senatus staat op 9 Sept. 1710 aangeteekend: Claris. et Celeberr. D. Prof. J.F.W. Pagenstecher sine praevio examine a T. Muyskens Philosophiae Doctor in Curia creatus est. Is deze lofspraak voor een nauwelijks 24-jarige wel wat overdreven, door den invloed van zijn oom Werner Justinus P. was hij zeer jeugdig reeds buitengewoon professor te Marburg geworden en van daar in 1709 als hoogl. in de rechten naar Burgsteinfurt overgegaan. Na den dood van Augustus Houck in 1716 verkreeg hij den rang van ordinarius. Bovendien was hij raad van den vorst van Bentheim en gograaf in het ambt Ruschau. Hij was de laatste P., die een juridischen leerstoel aan het Arnoldinum te Steinfurt bekleedde, met zijn vertrek begon het verval dier school (zie: Heuerman, Geschichte des reform. gräfl. Benth. Gymn. Arnoldinum zu Burgsteinfurt, 146-48). Zulks geschiedde ten gevolge van zijne benoeming in 1720 tot professor juris aan de hoogeschool te Harderwijk, waar hij 13 Juni 1721 optrad met een inaugurale rede
de Lege regia Apostoli Jacobi. In dezen post is hij tot zijn dood werkzaam gebleven en bekleedde hij in 1722, 1727, 1734 en 1740 het rectoraat. Hoewel in de eerste plaats romanist, heeft hij ook leenrecht en publiek recht gedoceerd; daarnevens maakte hij veel studie der letteren. Zeer kwam dit ten goede aan den opzet zijner geschriften, waarin hij zich ook belezen toont in de werken over ons inheemsche recht, dat door hem met het romeinsche recht werd in verband gebracht. Veel geraadpleegd, gaf hij een groot aantal adviezen, waarvan verschillende in de Consultatiën van Johan Schrassert. Met deze, van gelijken leeftijd en evenzoo te Harderwijk woonachtig (zie I kol. 1460) was hij zeer bevriend. Schrassert maakte op den hoogleeraar een latijnsch lofdicht, gedrukt voor diens Jurisprudentia Polemica.
Zijn portret is gegraveerd door J.E. Krauss en door Bernigeroth.
Hij huwde in 1710 met Regina Catharina Rudolpha Balcke (overl. in 1726) en in 1729 met Susanna Amalia Pasor, dochter van den hoogleeraar Pasor te Herborn, die hem tot 1759 overleefde. Bij beiden had hij verscheidene kinderen, bijna allen jong gestorven. Zijn zoon Alexander Wilhelmus stu-