341 v.v.; F.C. von Savigny, Geschichte des Röm. Rechts im Mittelalter IV kap. XXVII. De laatste verwerpt de meening van Pagenstecher, en sluit zich aan bij van Bijnkershoek, die Irnerius en latere glossatoren als bearbeiders der Authentica aanwijst). In de uitgave van 1701 bevindt zich een advies van Pagenstecher van 1699 (blz. 568 v.v.) en een zeer uitvoerig advies van hem over het collatierecht van Dwingeloo (blz. 527 v.v.). Tal van andere adviezen zijn van hem gedrukt; in de Utrechtsche Consultatiën III no. 141 cen brief aan Gerard Noodt.
P. heeft tal van juridische verhandelingen, disputaties en oraties uitgegeven. Men vindt een opgave daarvan in de hieronder genoemde literatuur. Hier worde alleen het belangrijkste genoemd: Aphorismi Juris ad Institutiones Justinianeas (Duisb. 1690; 6e druk door prof. Gerhardus Schroder bezorgd: Hard. 1748), een uitvoerige commentaar op de vier boeken der Instituten in den door citaten en aanhalingen bijna onleesbaren stijl van zijn tijd; Sicilimentorum ad compendium juris ad Pandectas Schultzio-Lauterbachianum (Col. Agr. 1694-98), in vier korte manipuli, waarvan sommige herdrukt, en ontstaan uit onder zijne leiding gehouden disputen; Admonitoria ad Pandectas (1706); Benedictorum liber unus (Bremae 1709); de Jure Filiorum, waarin hij tal van bijzonderheden betreffende zijn familie mededeelt.
Zeer bekend is zijn Memoria ter eere van zijn leermeester Böckelmann, in 1694 te Groningen gehouden bij de aanvaarding van het professoraat. In 1706 herdacht hij zijn vriend en ambtgenoot Bertling in een Sermo parentalis in obitum Wesselï Bertlingii (Gron. 1706). Verder hield hij de lijkreden op Hulsius in 1712 en op Mensinga in 1698. Over een twist met Petrus de Toullieu zie men diens door Wolbers uitgegeven Collectanea (Gron. 1737) 446 v.v. en Star Numan, t.a.p., 205 v.v.
In 1683 huwde hij met Catharina Schlüter (Schluiter), die hem twaalf kinderen schonk. Verschillende hiervan stierven jong; zijn drie zoons, allen hoogleeraar, Johan Frederik Willem, Hendrik Theodorus en Ernst Alexander Otto Cornelius, en een jongere zoon Bernard Everwijn, volgen.
Zijn portret is in 1695 door P. Schenck in zwartekunst gegraveerd, en naar een teekening van H. Collenius door een onbekende.
Zijn broeder Werner Justinus P., overl. in 1743 te Marburg als raad en vice-kanselier van den landgraaf van Hessen, eerder hoogleeraar aan het Arnoldinum te Steinfurt, gaf eenige rechtsgeleerde verhandelingen uit, waaronder een rede de Primordiis Juris Romani ante- Justinianei (Gron. 1697). In 1701 werd een poging gedaan om hem als hoogleeraar aan het athenaeum te Deventer te verbinden.
Zie over het geslacht: Rudolf Pagenstecher, Stammtafeln und kurzer Abriss der Geschichte der Familie Pagenstecher (Wiesbaden 1898); G. Heuerman, Geschichte des reform. gräfl. Benth. Gymnasium Arnoldinum zu Burgsteinfurt (Burgsteinfurt 1878); J. de Wal, Het gymnasium Arnoldinum te Steinfurt (Hs. v.d. Maatschappij der Nederl. Letterkunde); Allgem. Deutsche Biographie XXV, 62-69; over Alex. Arn. Pagenstecher: A.M. Isinck, Oratio funebris in obitum A.A.P. (Gron. 1717); W.J.A. Jonckbloet, Gedenkboek der Hoogesch. te Groningen (Gron. 1864) 100, 290 en 333 en daarachter: W.B.S. Boeles, Levensschetsen, 53-55; dezelfde, Friesl. Hoogeschool II, 342; Bouman, Gesch. der Geld. Hoogesch. II, 88-89 en 163.
van Kuyk