[Mulert, Geert]
MULERT (Geert), Mulardus, zoon van Gerrit (of Ernst) Mulert en Beatrix de Vos van Steenwijk, overl. te Groningen Dec. 1538, waar hij onder een fraaie zerk in de Aakerk begraven ligt. Uit aanzienlijk overijsselsch geslacht stammend, schijnt hij te Utrecht geboren. Blijkbaar ontving hij een zorgvuldige opvoeding; waar hij den magisterstitel, dien hij voerde, verwierf, blijkt echter niet. In de matrikels van Orleans, Parijs, Bologna, Heidelberg en Rostock, waarheen zich de stroom der toenmalige studenten richtte, vond ik niet zijn naam, wel dien van andere leden van zijn geslacht vermeld. [Henricus Mulert, in 1500 te Rostock, zie onder; Johannes Mulert, in 1510 te Rostock]. In ieder geval schijnt hij te Parijs gestudeerd te hebben, in 1509 verscheen althans aldaar (ap. Berth. Rembolt) een uitgave van Rolandinus' Flos ultimarum voluntatum met voorrede en toevoegingen van zijn hand. In het vaderland teruggekeerd, volgde hij in 1516 Bernard Bucho van Aytta op als lid van het Hof van Friesland; later werd hij raadsheer in het Hof van Holland als hoedanig Slicher hem het eerst in 1517 vermeldt; in 1523 nam hij zitting in den Geheimen Raad; bij brieven van 29 Nov. 1527 werd hij raad en requestmeester in den Grooten Raad. Als zoodanig teekende hij in 1528, namens Karel V, de akten van overdracht der temporaliteit van het Sticht aan den keizer. In 1532 werd hij als gezant des keizers naar Kopenhagen gezonden, ten einde een verdrag te sluiten met den koning van Denemarken en de wendische Hanzesteden. Het verdrag van 9 Juli 1532 bekroonde deze zending. In 1534 vervulde hij een tweede zending naar de Hanzesteden. In 1538 benoemd zijnde tot president der hoofdmannenkamer in Groningen, vervulde hij daar
de functie van luitenant-stadhouder onder George Schenk van Toutenburg. Op het einde van dat jaar overleed hij; ten onrechte wordt veelal zijn sterfjaar op 1541 gesteld. Op lateren leeftijd was hij vooral bevriend met Viglius van Aytta, met wien hij in voortdurende briefwisseling stond, waaruit Viglius' hoogachting duidelijk spreekt. Deze droeg hem in 1533 zijn werk over de testamenten op. In 1530 en 1531 was hij door den keizer belast met een onderzoek naar den toestand der dijken in Zeeland na den stormvloed van 1530. De hieromtrent gegeven instructies van den keizer en de landvoogdes en de door hem uitgebrachte rapporten zijn ons bewaard.
Hij was gehuwd met Catharina Poth, dochter van een utrechtschen burgemeester. Hun zoon Roelof volgt.
Zie: F.E. Mulert, Een Overijsselaar als keizerlijk gezant tijdens de Grafenfehde in Versl. en Meded. Overijs. Recht en Gesch., 26e stuk, 154-163; R. Fruin, Stukken betreffende den