[Moens, Petronella]
MOENS (Petronella), vriendin, doch naar 't schijnt geen bloedverwante van Anna Maria (al noemden zij zich in haar wederzijdsche brieven meestal ‘nicht’). Zij, dochter van den volg. en Maria Lyclama à Nyeholt, werd 16 Nov. 1762 te Kubaard, bij Franeker, geb. en overl. 3 Jan. 1843 te Utrecht. Reeds op haar 4de jaar blind geworden (nadat zij aan een kwaadaardige soort van kinderpokken had gereden; haar ouders woonden toen in Aardenburg), hield de begaafde vrouw zich toch haar leven lang met letterkundige studiën bezig. Wel 10 maal behaalde zij een gouden of zilveren medaille op uitgeschreven prijsvragen. Uit de zeer lange lijst harer romans, gedichten en kinderboeken noemen we alleen: De ware Christen (1795); Esther, in 4 zangen (1786); Ruth (1790); De gebroeders De Witten, in 5 zangen (1791); Hugo de Groot, in 7 zangen (1790); Vruchten der eenzaamheid (1798); Karel van Rozenburg of de Zegepraal der deugdzame liefde (2 dln., 1814); Frederika Bornstein (z.j.) en Legaat voor mijne vrouwelijke landgenooten (1830). Voorts: De kleine Suse Bronkhorst (1808); De kleine Willem of het huisgezin van den heer Lausbach (2e dr. 1817); Mevrouw Leliëndal en hare kinderen (1830); Letterkransje voor lieve en brave kinderen (1806) en Klein geschenk voor zoete en gehoorzame kleinen (2de dr. 1839). Met W.H. Warnsinck Bz. schreef zij 's Menschen begin, midden en einde (1824). Tevens is zij de dichteres van eenige luthersche gezangen, o.a. van gez. 376. Petr. Moens, die eerelid was van verscheiden dichtlievende e.a. genootschappen, stond in briefwisseling met vele mannen en vrouwen van aanzien.
R. Vinkeles en W.v. Senus hebben haar portret gegraveerd.
Zie: W.H. Warnsinck en Decker Zimmerman, Petronella Moens, met portret (1843); Frederiks en van den Brande, Biogr. Woordenb. i.v. en Nagtglas, Levensber. van Zeeuwen II (Midd. 1893) i.v.; een vrijwel volledige bibliografie bevat de Cat. der prov. bibl. in Zeeland II (Midd. 1907) 64 en III (ib. 1908) 255-57.
Zuidema