[Martinet, Joannes Florentius]
MARTINET (Joannes Florentius), predikant, 12 Juli 1729 te Deurne geb., en 4 Aug. 1795 te Amsterdam overl., zoon van den predikant Johannes Antonius M. en Petronella van der Hout. Hij studeerde te Leid en zoowel wis- en natuurkunde, als wijsbegeerte, oude talen en theologie, promoveerde 22 Juni 1753 tot phil. dr. et art. mag. op een diss. de Respiratione insectorum en ontving in 1756 een beroep naar Gellikum en Renooi, vanwaar hij in 1759 naar Edam en in 1775 naar Zutphen vertrok. De kennis der natuur was de lievelingsstudie van dezen predikant en zoo beantwoordde hij in 1767 een prijsvraag door de Holl. Maatsch. van Wetenschappen uitgeschreven: ‘Wat of er tot dien tijd over de natuurlijke historie van ons vaderland geschreven was, wat er aan ontbrak en welke de beste wijze was waarop die geschiedenis zou dienen geschreven te worden’, welk antwoord met zilver bekroond werd. Weldra werd M. een zeer werkzaam lid van genoemde Maatschappij, evenals van het Zeeuwsch Gen. der Wetensch., waarvoor hij een verhandeling het licht deed zien Over het grondijs. Ook het Bataafsch Genootschap van proefondervindelijke wijsbegeerte te Rotterdam telde hem onder zijn leden. Bekend is zijn Katechismus der Natuur (1777), die vele malen herdrukt en zelfs in 't Duitsch, Engelsch, Maleisch en Japansch vertaald werd. Verder schreef hij een Kerkelijke geschiedenis der Waldenzen (1765); een Historie der waereld in 9 dln. (1780-83); een Huisboek voor vaderlandsche gezinnen (1783); Het vereenigd Nederland (1790) en Verhandelingen en waarnemingen over de natuurlijke historie (1796), om geen andere werken te noemen.
Hij was gehuwd met Maria Margaretha van Ossenbergh. Zijn portret is door R. Vinkeles gegraveerd.
Zie: P. Harting in Album der Natuur 1883, 1; F. Bezemer Szn., Nieuws uit oude Boeken (Rott. 1907); H.N. Ouwerling, in Noord-Brab. Volksalm. 1889, 171.
Zuidema