polemiek tegen den leidschen hoogleeraar en diens volgeling Momma. In 1668 viel hij zijn ambtgenoot, den Coccejaan Jacob Alting, aan. Curatoren en de Staten der provincie maakten echter aan laatstgenoemd twistgeschrijf een eind door Maresius te verbieden zijn collega ‘van haeresie te beswaren’. Verder schreef hij over allerlei theologische geschilpunten tegen den jezuiet Tirinus, den capucijner monnik Valerianus Magnus, den bisschop Andreas Dudithius, den geleerden israeliet Joseph Athias, de protestantsche leeraren en predikanten Blondel, Wittichius, Stuart, Serarius, Bekker, Curcellaeus, Daillé, den Hongaar Petrus Bacca Szatzna, tegen de Socinianen, tegen Martinus Ubbenius, Grotius, e.a. Hij heeft een honderdtal geschriften nagelaten, waarvan men het meerendeel maar niet aan de vergetelheid moet ontrukken, tenzij men de psychologie van een onverdraagzaam theoloog uit de 17e eeuw wil bestudeeren.
Voornaamste werken: Préservatif contre la révolte (Sedan 1628), tegen de afvalligen van het protestantsche geloof gericht; Dissertatio de Anti-Christo (Amst. 1640); Concordia discors et Anti-Christus revelatus (Amst. 1642). Deze beide werken zijn heftige wederleggingen van Grotius theorieën; Collegium theologicum, sive breve systema universae theologiae (Gron. 1645), bevat eene uiteenzetting zijner scholastiek-dogmatische denkwijze en viel zeer in den smaak der protestantsche theologen, zoodat het 4 herdrukken beleefde, achtereenvolgens in 1649, 56, 62, en 73. Als exegeet maakte hij zich bekend door een Catalogus librorum N.T. de quibus lis est inter Christianos (Gron. 1653) en La Sainte Bible française éd. nouvelle (Amst. 1669). Deze bijbelvertaling, die van vele kantteekeningen voorzien is, verscheen uit de drukkerijen van Louis en Daniël Elzevier; Tractatus brevis de afflicto statu studii theologici in foederato Belgio et commoda illius restituendi ratione (Gron. 1645, 1656, 1659 en 1673); de laatste uitgave is zeer vermeerderd en het belangrijkst. Van dit geschrift bestaat eene hollandsche vertaling; het is een zeer karakteristiek werk, waarin Maresius de kerkelijke scheuringen van zijn tijd behandelt.
Eene volledige bibliografie geeft Haag in het hieronder vermelde werk.
Zijn door J.J. de Stomme in 1653 geschilderd portret is gegraveerd door Th. Matham. Verder is het gegraveerd o.a. door S. Lamsweerde 1648, J.v. Meurs 1655 en C. Apeus 1673.
Zie: Glasius, Godgeleerd Nederland II, 441 e.v.; Roessingh, Jac. Alting, een bijbelsch godgeleerde (Gron. 1862) 35 en 84; Sepp, Het godgeleerd onderwijs in Nederland, waarin o.a. een uittreksel van het Tractatus brevis; Paquot, Mémoires I, 274; Niceron, Mémoires XXVIII 46-91; Ypey, Gesch. der System. godgeleerdheid II, 77, 78, 108-113; G. Mees Azn., de Verzoening van Samuel Maresius met Jacob Abting in Verh. en Meded. kon. Akad. afd. Letterk. 2e R. VII (1878) 252; A.C. Duker, Gisb. Voetius II (1910) 104 v.v.; Oeuvres de Descartes III-V, VIII, XII reg.; Boeles, Levensschetsen der Groningsche hoogleeraren in Jonckbloet, Gedenkboek der hoogeschool te Groningen, Bijlagen 27-29; Knuttel, Balthasar Bekker, de bestrijder v.h. bijgeloof en vooral Haag, La France protestante i.v.
Serrurier