Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 2
(1912)–P.J. Blok, P.C. Molhuysen– Auteursrecht onbekend
[pagina 865]
| |
den volg. en Elisabeth Tauscher, bezocht sinds 1831 de latijnsche school in zijn geboorteplaats, werd summa cum laude in 1836 naar de academie bevorderd, liet zich 19 Sept. 1836 te Leiden inschrijven als stud. med. en promoveerde aldaar 13 Juni 1841 tot doctor in de genees- en 20 Dec. 1841 in de verloskunde. Na voortgezette studie te Parijs en Weenen, erlangde hij nog 10 Oct. 1842 te Leiden den graad van chir. doct. en vestigde zich daarna als practiseerend geneesheer te Middelburg, waar hij in 1842 en 43 eenige mededeelingen uit de praktijk deed drukken. Van 1845 tot 1859 stadsgeneesheer, behoorde hij in 1848 met Dr. A.A. Fokker tot de oprichters der afdeeling Zeeland van de Maatsch. tot bev. der geneeskunst, huwde 4 Juli 1849 met de dochter van den predikant van Kloetinge, Neeltje Elisabeth Kamermans, bemoeide zich in geschrifte met medische statistiek en studie van epidemieën en was, evenals vroeger zijn vader, sinds 1853 tot hare opheffing in 1866 belast met het onderwijs in de anatomie aan de geneeskundige school te Middelburg. Hoewel hem verschillende betrekkingen op medisch gebied herhaaldelijk werden aangeboden, gaf hij er na dien de voorkeur aan zijne gelukkige particuliere praktijk te blijven uitoefenen, waaraan hij de waarneming paarde van verschillende plaatselijke functies o.a. die van bestuurslid van het Zeeuwsch Genootschap. Als zoodanig verdiepte hij zich gaarne in de oude geschiedenis van zijn gewest, verzamelde veel merkwaardigs op praehistorisch of antiquarisch gebied, beschreef verschillende vondsten op craniologisch of palaeontologisch terrein en hield zich gaarne, vooral in later tijd, bezig met het leven der oude zeeuwsche medici. Hoewel hij op vergevorderden leeftijd de praktijk wilde nederleggen, kon hij door enkele getrouwen niet worden gemist, en zelfs toen hij op bijna 90-jarigen leeftijd nagenoeg blind was, kon dit den werkzamen man niet beletten nog geschiedkundige herinneringen te boek te stellen. Van zijne geschriften zijn hier te noemen: Sterfte-atlas van Nederland (Amst. 1866) (met prof. Boogaard en dr. J. Zeeman); Proeve eener geneesk. plaatsbeschr. van de stad Middelburg (met A.A. Fokker in Tijdschr. voor geneesk. 1856); Beenderen van den mammouth en van het uitgestorven rund opgevischt in den omtrek van Zeeland in Archief Zeeuwsch gen. III: 2 (1875) 101; Een elandshoorn opgevischt in de Schelde, (ibid. III: 3 (1877) 1-22; Bijdrage tot de kennis van den schedelvorm in Walcheren (Nederl. tijdschr. voor geneesk. 1885, II, 97); de Vluchtbergen in Walcheren (Achief Zeeuwsch Gen. VI: 3 1888) 427-591; Twaalf schedels van Reimerswale (Midd. 1893); Bedenkingen tegen het aannemen van een burcht als begin van Middelburg (A.Z.G. VII (1891-94) 555); De groote markt te Middelburg (ibid. VII (1891-94) 583); De regentenstukken toebehoorende aan de godshuizen te Middelburg (ald. 1899); Levensberichten van zeeuwsche medici, bijeengebracht door wijlen dr. A.A. Fokker (Midd. 1901) De geneeskundige school te Middelburg (Midd. 1902 en 1904); Antonius de Heide (Midd. 1905) en De kinderen en kindskinderen van Joh. de Larove (Midd. 1907). Zie: Nagtglas, Levensberichten van Zeeuwen II (Midd. 1893) 121-23; Middelburgsche courant van 5 Jan. 1909; Daniëls in Nederl. Tijdschr. voor geneesk. 9 Jan. 1909; Geyl in Janus, Jan. 1909; Sasse in Tijdschrift aardr. Genootschap XXVI (1909) 427-35 en W. Polman Kruseman, Ter herinnering aan dr. J.C. de Man (Midd. 1910) (met portret). de Waard |
|