M.
[Maaldrink, Daniël Martinus]
MAALDRINK (Daniël Martinus), predikant en letterkundige, in 1851 te Geesteren, bij Borculo, geb. (zijn vader was hier predikant) en 29 Aug. 1891 te Twello overl. Na het gymnasium te Deventer te hebben afgeloopen, werd hij in 1869 student eerst te Leiden, toen in Groningen. In '77 werd hij candidaat tot den heil. dienst bij het prov. kerkbestuur van Overijsel en het volgend jaar predikant te Kwadijk, bij Purmerend, waar hij in 't huwelijk trad met Hester Maria Coldewey, een predikantsdochter uit Marum (Gron.). In '81 werd hij beroepen te Haastrecht, bij Gouda, waar zijn keelaandoening en borstkwaal, waaraan hij sinds lang lijdende was, zoodanig toenamen, dat hij reeds het volgend jaar zijn emeritaat moest aanvragen. ‘Maaldrink leidde een leven van ziekte,’ zegt de schrijver van onderstaand levensbericht, ‘maar bij al zijn lijden was hij steeds arbeidzaam en vol levenslust’. Als emeritus vestigde hij zich metterwoon eerst in Wilp, toen in Twello en besloot met schrijven voor de pers in zijn levensonderhoud te voorzien. Van jongs af een vurig liefhebber van het tooneel, is hij de schrijver geweest van vier oorspronkelijke drama's: Herodes (1885); Jan Masseur (1887); De terugkomst van den koloniaal (1890) en Cleopatra (1891), alle door het publiek zeer gunstig ontvangen en door tijdgenooten als Loffelt, Ising en Jan ten Brink gunstig beoordeeld. Ook zijn novellen, meest aan het volksleven uit de Graafschap ontleend, werden met veel bijval gelezen. Eerst geplaatst in Goeverneurs Huisvriend (jaarg. 1883-85), de Deventer Courant, Eigen Haard, De Volksvriend (weekblad van Roermond), de Prov. Overijs. en Zwolsche Courant e.a. bladen, werden zij later
meerendeels tot twee afzonderlijke bundels vereenigd, getiteld: Uit de Graafschap. Schetsen uit het Geldersche dorpsleven (1887) en Kwik-me-dit, Kwik-me-dat! Schetsen uit het Geldersche dorpsleven (1889). Verder schreef Maaldrink veel in de Hervorming, Het Morgenlicht, Onze godsdienstprediking en andere stichtelijke of kerkelijke bladen. De Maatsch. der Ned. Letterk. te Leiden benoemde hem in 1887 tot lid. Als bescheiden, beminnelijk mensch had hij zich in zijn korten levensloop de liefde van zeer velen verworven. Een volledige lijst van al zijn geschriften vindt men opgenomen achter zijne levensschets in de Levensber. Letterk. 1892, 35.
Zuidema