Singa, en de demping in 1648 van een ernstigen en langdurigen opstand op Amboina. Een opstand op Ternate was nog niet geëindigd, toen v.d. L. 7 October 1650 afstand deed van zijne hooge bediening, na gelast te zijn met zijn gezin met een der eerste schepen huiswaarts te keeren. Volgens Valentijn had hij zich uitgelaten dat, ontbood men zijn verdienstelijken vriend, den directeur-generaal van den koophandel, François Caron, naar het vaderland, men het ook hem, als van minder verdienste, moest doen, en bewindhebbers, zich hieraan houdende, riepen hem, zoo het heette op zijn verzoek, terug. 20 Jan. 1651 verliet hij, als admiraal der retourvloot, met de zijnen en zijn vriend Batavia.
In het vaderland teruggekeerd, verdedigde hij dezen en ook zijn eigen beleid, waartegen volgens Dubois het opperbestuur bezwaren had, zoodat hem wel zijne gage uitgekeerd maar het aan zijne voorgangers gedane geschenk onthouden werd. Elders vonden wij echter, dat hij eene schenking van ƒ 2000 bekwam en hem vergund werd een hem door de Chineezen te Batavia vereerd juweel te behouden. Roorda v. Eysinga zegt in zijne Verzamelde stukken, dat v.d. L. in 5 jaren tijds 100 millioen gestolen heeft. De niet betrouwbare Tavernier legt hem ten laste, dat hij een aantal onschuldige menschen van de Prinseneilanden heeft doen oplichten om aan een gracht buiten Batavia te arbeiden, de meesten den hongerdood boven slavernij verkozen en het overschot als te weinig in getal werd teruggezonden.
In zijne geboortestad gevestigd, bewoonde hij het door hem voor ƒ 20,000 gekochte in stand gebleven gedeelte van het voormalige ‘hof van Sonoy’, werd 16 Maart 1666 kerkmeester (tot het einde van 1667), 25 Febr. 1668 lid der vroedschap; hij was burgemeester gedurende 1668, 69, 71, 72, 74, 75, 77 en 78; en een der executeurentestamentair van zijn in Jan. 74 overleden vriend Wollebrandt Geleynsz. de Jongh (kol. 640). In 1672 hield hij, als kolonel der schutterij, met 2 compagnieën eenigen tijd garnizoen te Leiden.
Van der Lijn is tweemaal gehuwd: in Apr. 1630 te Batavia met Levina Polet, geb. te Breda, overl. te Alkmaar Sept. 1651, en in Sept. 1656 te 's Gravenhage met Geertruid van Mierop, weduwe van den raad van Indië, Maximiliaen le Maire, overl. in Juni 1673. Uit beide huwelijken zijn verscheidene kinderen geb.
Zijn geschilderd portret is in het paleis te Weltevreden. Gegraveerd is het in folio, door D. Jongman naar M. Balen bij F. Valentijn Oudt en Nieuw Oostindiën, en in vignetgravure door J.v. Schley, in Leven der Gouverneurs Generaal van Nederlands India [20o. deel van Historische beschryving der Reizen (Amst. 1765)].
Zie genoemde werken en voorts: M.A.v. Rhede v.d. Kloot, De Gouverneurs-Generaal en Commissarissen-Generaal van Nederlandsch-Indië, en Navorscher LII (1902) 579-583 Errata.
Bruinvis