en door den raad verbannen werden. Sinds voerde hij met alle middelen een verwoeden strijd tegen de te Utrecht heerschende partij. In 1416 verscheen hij met gewapende benden voor de stad om deze te nemen en doodde en kwetste een aantal burgers. Bij brief van 14 Maart 1417 beklaagde de stad zich daarover bij den magistraat van Arnhem. Inmiddels zocht hij steun bij koning Sigismund, die dan ook 4 Mei 1417 aan Utrecht bevel deed om de ballingen in de stad te laten en hun hun goederen terug te geven; ten slotte trof Sigismund de weerspannige stad op klachte der ballingen in 1420 met den rijksban. In den strijd tusschen Jan van Beieren en bisschop Frederik van Blankenheim teisterden de ballingen met hun gewapende benden het land. In het ontwerp van den zoen tusschen Jan van Beieren en den bisschop was de bepaling opgenomen, dat de ballingen hun goederen zouden terug erlangen zonder in Utrecht te mogen terugkeeren. De zoen kwam 27 Juli 1422 tot stand, maar sloot de ballingen daarvan uit, omdat zij de banbrieven des konings niet wilden inleveren. Weinig baatte het, dat ook na dien door hen Sigismunds hulp werd ingeroepen. Hij liet bij zijn vrouw Catharina, dochter van Willem van Mijnden een zoon Willem na, die schepen en raad van Utrecht was, overl. in 1494 en vader van Herman (2).
Zie voor hem de literatuur bij Herman (1); verder: Codex Dipl. Neerl. Hist. Gen. II: 3, 1e afd., 205, 433-5, 437, 441, 445; L. Schmedding, De Regeering van Frederik van Blankenheim (Leiden 1899) 103, 143, 154 en de daar aangehaalde plaatsen uit de Regesta Imperii; K. Burman, Utrechtsche Jaarboeken I (Utrecht 1750) register in voce; van Mieris, Groot Charterboek, IV, 647 v.v.; S. Muller Fz., Regesten archief der stad Utrecht (Utrecht 1896) no. 654, 675 en 693.
van Kuyk