gebied uit de eerste helft der 19e eeuw zeer uitgebreide bibliotheek te danken heeft.
Tijdens den Tiendaagschen Veldtocht werd in zeer korten tijd onder zijne orders een telegraaf tusschen 's Gravenhage, 's Hertogenbosch en Breda ingericht.
Intusschen was zijne betrekking van raadadviseur bij het ministerie van financiën (hij had in de noordelijke Nederlanden geene bemoeiing met het kadaster) beneden zijne talenten en zijn vroegeren rang. Toch sloeg hij een aanbod, hem door koning Leopold gedaan, om de school, die in 1832 opgericht zoude worden, te Brussel te komen dirigeeren, af.
Kort nadat hij in opdracht van het rijk een standaardmeter uit Parijs naar Delft had overgebracht, werd hij, bij zijn boven opgenoemde betrekkingen, benoemd tot hoofdinspecteur der maten en gewichten.
In dezen tijd valt ook eene uitzending naar Engeland om kennis te nemen van de onderzeesche torpedie. Hij slaagde er in, een middel te vinden om zich met een duikerschip op willekeurige diepte onder water te begeven, eenige uren aldaar te leven, zich voort te bewegen in alle gewenschte richtingen en de vijandelijke schepen aan te vallen en te vernielen. Een model daarvan was in 1851 aan de academie te Delft, maar is daar reeds sedert jaren niet meer; het geheim van den onderzeeschen brander vertrouwde hij alleen toe aan prins Frederik en aan zijn vriend Uylenbroek. Het is waarschijnlijk nimmer openbaar gemaakt.
In Maart 1840 werd hij in eene commissie benoemd om na te gaan, of stoombemaling bij droogmaking van het Haarlemmermeer de voorkeur boven windbemaling verdiende. Deze commissie beantwoordde in hetzelfde jaar deze vraag bevestigend, en bij K.B. van 27 Oct. 1840 werd Lipkens lid der commissie van toezicht en beheer van deze droogmaking. Hij mocht het einde harer werkzaamheden niet beleven. Zeer merkwaardig zijn bij de stoomgemalen van het Haarlemmermeer de kleppen met kettingen van zijne vinding, waarmede bereikt is, dat wanneer groote voorwerpen, die somtijds mede opgebracht werden, zich vastzetten, de hierdoor bij eene andere inrichting veroorzaakte schokken vermeden worden.
Op 18 Aug. 1841 werd hij benoemd tot staatsraad in buitengewonen dienst.
Het was vooral op zijn aandringen, dat koning Willem II besloot tot oprichting van de delftsche academie, een andere vorm van de school, die in 1830 te Brussel opgericht zou zijn. Lipkens werd door Z.M. tot directeur daarvan benoemd, hij nam met het oog daarop, dat hij zich niet meer zoo sterk als vroeger voelde, deze betrekking aan onder voorwaarde, dat hij haar na 4 jaren zoude mogen nederleggen. Behalve voor de opleiding van ingenieurs was deze inrichting ook bestemd voor die van de oost-indische ambtenaren. Hij heeft met zeer grooten ijver alle daarbij voorkomende moeilijkheden, niet het minst de geldelijke, overwonnen.
De academie werd 4 Jan. 1843 geopend. Met 1 Sept. 1845 werd hem wegens den minder goeden staat zijner gezondheid Dr. G. Simons als adjunct-directeur toegevoegd. Met 1 Sept. 1846 bekwam hij, wegens gezondheidsredenen, zijn ontslag, en zette hij zich neder te Warmond, waar hij slechts ruim een jaar van zijne rust mocht genieten.
Kort voor zijn ontslag vervaardigde hij eene rekenmachine, waarmede optelling, aftrekking en vermenigvuldiging verricht konden worden. Hij kon geen goede wijze van bewerking der deeling