[Lalaing, Aegidius de]
LALAING (Aegidius de), dominicaan, overl. te Gent 12 Mei 1674 in den ouderdom van 83 jaar; uit een adellijk geslacht van Gent gesproten, had hij in het klooster zijner vaderstad het ordekleed aangenomen. Te Leuven studeerde hij de philosophie, te Segovia in Spanje de theologie, waarna hij te Osnabrück en te Gent menig jaar onderricht gaf. Van 1625 (?) tot 1643 vertoefde hij als zendeling te Leeuwarden en strekte zijn priesterlijken werkkring uit ook tot de omliggende dorpen en stinsen. Na Leeuwarden werd hem Groningen tot standplaats aangewezen, maar hier moest hij spoedig uitwijken, zoodat hij naar Osnabrück trok, waar hij tot prior werd gekozen. In 1645 keerde hij naar zijn klooster te Gent terug, en overleed daar.
Hij schreef: Historie van 't Beghinsel, voortganck, uutnementheden, gratiën, aflaten ende mirakelen van het doorluchtigh ende wyt-vermaert Artsch-Broederschap des H. Roosencrans (Antwerpen 1630, 2 dln.; 2e druk, Gent 1655, in 3 deelen). Verder gaf hij nog eenige werkjes uit van ascetischen aard.
Zie: B. de Jonghe, Belgium Dominicanum 103; G.A. Meijer, Dominicanen-statie te Leeuwarden in Archief Aartsb. Utrecht XXXV, 80; Blommaert, Nederd. schrijvers van Gent (1862) 240.
G.A. Meyer