[Kroon, Joan Harmen]
KROON (Joan Harmen), inspecteur van 't lager onderwijs in de prov. Gelderland, 14 Dec. 1804 te Deventer geb. en 29 Oct. 1881 te Zutphen overl. Zijn ouders waren Thomas Kroon, apotheker te Deventer, en Wibbegien Aleida Pieterman. Aanvankelijk tot opvolger in zijns vaders zaak bestemd, volgde hij later zijn lust voor letterkundige studiën, bezocht de lessen van het athenaeum zijner geboorteplaats en werd reeds op zijn 20ste jaar met goud bekroond voor zijn antwoord op een te Leiden uitgeschreven letterkundige prijsvraag: Gabrielis Faërni, Itali, Fabulae centum c. annot. (1826). In 1826 ging hij naar de hoogeschool te Utrecht, om zijn candidaats-examen in de letteren af te leggen, en twee jaar later werd hij tot leeraar aan 't gymnasium te Zutphen benoemd, voor de vakken mathesis, geschiedenis en aardrijkskunde. In 1830 oefende hij zich als sergeant bij een der bataljons van de geldersche schutterij in den wapenhandel, nam in Aug. van 't volgend jaar deel aan den Tiendaagschen veldtocht en promov. 11 Aug. 1840 op een Diss. qua continetur Annotatio in Hannonis Periplum (Zutph. 1840). Kroon was een degelijk docent; hij beoefende als literator niet alleen de oude en nieuwe letteren, maar ook de wis- en natuurkunde, en was bij zijn collega's zeer gezien. Reeds in 1847 schoolopziener in 't vierde district der prov. Gelderland geworden, werd hij in 57, toen er na de nieuwe wet op 't lager onderwijs van 1857 provinciale inspecteurs moesten worden aangesteld, als zoodanig voor Gelderland benoemd. Hij legde toen zijn ambt van leeraar neer en leefde nu nog 22 jaren lang uitsluitend voor deze nieuwe betrekking, waarin hij zich niet minder verdienstelijk heeft gemaakt. Als curator van 't zutphensch gymnasium
bleef hij ook nog in zijn later leven de belangen van zijn voormalige school behartigen. Als inspecteur van 't lager onderwijs voor Gelderland heeft Kroon het zijne bijgedragen tot de oprichting der Kweekschool voor onderwijzeressen te Arnhem (1860); tevens was hij als zoodanig een van de regenten der Koningsschool te Apeldoorn. In 1880, op 76-jarigen leeftijd, nam hij ontslag uit zijn betrekkingen en overl. het volgend jaar te Zutphen. Zijne vrouw, Magdalena Catharina van Slooten, en zijn beide zoons, Thomas, gewezen geneesheer aan 't krankzinnigengesticht te Delft, en Tammo, die volgt, waren hem reeds in den dood voorgegaan.
Zie: Levensber. Letterk. 1882, 43.
Zuidema