dat K. diens opvolger werd en namen daartoe den invloedrijken notaris Heymenbergh in den arm, maar de aartspriester van den Steen te Haarlem wenschte pastoor Fraats van Hoorn naar Alkmaar en K. als assistent naar Abcoude te verplaatsen. De notaris wist te bewerken, dat burgemeesteren, overeenkomstig het verzoek van het grootste gedeelte der gemeente, K. tot pastoor aanstelden, en verzocht aan den aartspriester hem voorloopig te vergunnen de pastorale functiën uit te oefenen, daarbij voegende, dat, werd aan den wensch van burgemeesteren niet voldaan, eenige priesters ten platten lande, die tegen het laatste placaat ingekomen waren, tot vertrek zouden worden gedwongen. Van den Steen bezweek noode voor dit dreigement. De vrienden van K. trachtten nu zijne zending van den nuntius te Brussel te verkrijgen, en hijzelf schreef om voorspraak naar Leuven, van waar hij echter eene afkeuring zijner ongehoorzaamheid jegens den aartspriester bekwam. Heymenbergh deed weder een dreigement van Gecomm. Raden tot kerksluiting hooren, maar eer de aartspriester daarover kon spreken met den nuntius, zond deze 30 Juni de suspensie van K. af, hem alleen toelatende de mis te lezen. De superior van de missie der Minderbroeders te Amsterdam trachtte te bemiddelen in dien zin, dat een pastoor van eene goede dorpspastorie Alkmaar zou bekomen en dus plaats maken voor K.; maar burgemeesteren gingen op dit voorstel niet in; integendeel ontboden zij 10 Sept. de alkmaarsche priesters en gelastten zij hun, de zending aan K. te bezorgen. Den 17den gaven de priesters ten stadshuize kennis, dat hunne poging mislukt was, waarop zij vernamen, dat hunne kerken gesloten zouden worden tot de zending vertoond was. Een tweede brief, een noodkreet, werd daarop gericht aan den nuntius, die den
22en de admissie afzond Algemeene tevredenheid werd daardoor nog niet verkregen, zoodat de nuntius nog in 1741 moest verklaren, dat niemand het recht had aan de wettigheid eener door hem verrichte zending te twijfelen, of te onderzoeken om welke redenen die geschied was. Er zijn van 1740 tot 8 Febr. 1742 niet minder dan 22 groote en kleine geschriften van bedaarden tot vinnigen inhoud over deze kwestie verschenen, waarvan het beloop uitvoerig wordt verhaald in Volkome berigt der alkmaarsche Kerkzaake, voorgevallen in den jaare 1740.... door Jonas Leekman (Gendt 1741).
K. deed zijn best om de onder zijnen hoogbejaarden voorganger verachterde en verwaarloosde kerk-ornementen en huiselijke benoodigdheden te vermeerderen en herstellen, en hij legde nieuwe boeken aan voor de doop-, huwelijks- en sterfteaanteekeningen, door Sourhuis gedurende vele jaren zijner bediening slechts op vodjes papier gedaan. Verdienstelijk maakte hij zich vooral door het samenstellen van een handschrift in folio, thans berustende in de pastorie der S. Laurentius-kerk (copie in het gemeente-archief), getiteld: Oudheden en Geestelijke Gestigten der Stad Alkmaar, Mitsgaders de Martel-Dood Van die Persoonen, dewelke omtrend den jaare 1572. voor de Waarheid en om de belijdenisse van het Roomsche Geloove gestorven zijn; naar 't welke volgt Een korte beschrijvinge van de opkomste ende voortgang deezer Pastorije, uit veele oude Handschriften en aantekeningen bij een versameld Door Wilhelmus Kleeff, Tiende Pastor. Hij maakte daarvoor gebruik van de aanteekeningen van Adriaan Westphalen, maar zelf spoorde hij ook veel op.
Ten gevolge van een misval moest hij in den