[Ketwich, Barent van]
KETWICH (Barent van), geb. te Bredevoort 29 Febr. 1644, overl. te Raalte 28 Febr. 1700, zoon van Henrick van Ketwich en Annitje Lobeeck, was van 1665 tot 15 Oct. 1668 als genees- en heelmeester bij eene afdeeling ruiterij onder bevel van Johan Adolf von Grothaus zu Behr und Reseburg in dienst van de Staten-Generaal der Vereenigde Nederlanden, als hoedanig hij bij ontslagbrief, gegeven te Zwolle 15 Oct. 1668, op de meest eervolle wijze demissie verkreeg, waarna hij zich als geneesheer te Raalte vestigde. Hij ging 2 Juni 1682 van de roomsch-katholieke tot de hervormde Kerk over, was van 1687 tot aan zijn dood diaken der hervormde Gemeente te Raalte en tevens keurnoot van den richter aldaar en van het schoutambt Heino. Hij was o.a. eigenaar van het allodiaal landgoed de ‘Heemen.’ Uit zijn 7 Dec. 1668 te Raalte gesloten huwelijk met Joanna van Vilsteren werden 12 kinderen geboren o.a.: Berend Hendrik ‘ontfangst hebbende Commys van den Schulenborgh’, gehuwd met Anna toe Laer; Jan, ‘ontfangst hebbende Commys van de convoyen en licenten’ te Amsterdam, gehuwd met Anna Jongeblom; Abraham, keurnoot van den richter te Raalte, gehuwd met Henrikje Voombergh; Hermanus (kol. 671); Izaäk, officier der ruiterij in staatschen dienst, op 25 jarigen leeftijd overl. aan zijne in Spanje bekomen wonden.
Zie: Wapenheraut 1900, 132; Nederland's Patriciaat I (1910).
van Ketwich Verschuur