was om convictores te houden. Hij genoot voortaan te zamen ƒ 725. K. huwde 29 Juni 1721 Catharina Stam, overl. in Nov. 1722; 7 Nov. 1723 hertrouwde hij met zijn dienstmaagd Maria van der Meulen, overl. in Juni 1732. De hem overgebleven kinderen geraakten na zijn dood in het weeshuis. Hij was een niet onverdienstelijk dichter. Zijne werken zijn de volgende: Aurelius Prudentius Klemens' Lofzangen (in nederl. dicht) vertaald (Leid 1712); latijnsch gedicht op het huwelijk van J. Elias en M.C. Maiden (1716. 4o); de Ludis Olympiacis (Oratie tot intrede als conrector, eerst gedrukt in 1735); Julius Firmikus Maternus, Van de dwaelinge der heidensche afgoderyen aan de Keizeren Konstantius en Konstans, met aantekeningen verrykt (2 st. Alkm. 1718); Gedicht op het huwelijk van J. de Jonge en E. Snoeck (Alkm. 1722); De gestrafte Kupido, naar het latijn van Decimus Magnus Ausonius (Amst. 1724); Eeuwtriomf ter vierde inwydings-feest van Leidens Hoogeschoole; voor den jaare CIɔIɔCCXXV: plechtig geviert den VIII. van Sprokkelmaandt (Leid. 1725); Anakreons Gezangen, uit het grieksch, op aangename zangwysen (Alkm. 1726); Franciscus Pomey, Pantheum Mythicum, of verdichte historie der Goden en Godinnen. Na den zevenden druk uit het latijn vertaald en met schoone figuren voorzien (Amst. 1730); Kronyk van Egmond, of Jaarboeken der vorstelyke Abten van Egmond, In 't Latyn beschreeven door Broeder Jan van Leyden .... Vertaald door
Kornelis van Herk, Overgczien, vervolgt, en met de Vertaalinge der Grafschriften verrykt (Alkm. 1732); Herderszangen, naarhet latijn vertaald en met schoone figuren voorzien (Amst. 1730); Herderszangen, naar het latijn van Titus Calpurnius en Marcus Aurelius Olympius Nemesianus (Leid. 1732); Beschryving van Japan (Amst. 1733); Helena in Egypte; of de gewaande ontrouwe, getrouw bevonden. Uit (het grieksch van) Euripides (Alkm. 1737). In de bundels bruiloftsgedichten van J.G. von Auerswalt en C.M. van Oudensteyn (1716), P. Pietermaat en E. Pond (1720) en J. Lakeman en S. de Clerk (1727) komen verzen van K. voor; desgelijks een lofdicht voorin Eikelenberg, Gedaante en gesteldheid van Westvriesland (1714) en een Alkmaars Ontzet-Liedt, zijnde eene verklaring van den vroedschapspenning, dateerende van 1735, in Boomkamp, Alkmaer en deszelfs Geschiedenissen (1747). Voorts leverde hij aanteekeningen in de Poetae latini rei venaticae et bucolici antiqui (Leid. en 's Grav. 1728). Waar en wanneer de door v.d. Aa genoemde Zegepraal des Geloofs verschenen is, bleef ons onbekend. Ongedrukt is gebleven de Historia Romana, in verzen ten vervolge van Vergilius, welke K. bij zijn overlijden gereed had.
Zie: Fabricus, Bibl. lat. ed. Ernesti I, 476; III, 91.
Bruinvis