te Amsterdam benoemd en in 1846 tot substituutgriffier dier rechtbank. In 53 werd hij advocaatgeneraal bij het gerechtshof van Noord Holland, in 57 advocaat-generaal en 71 procureur-generaal bij den Hoogen Raad.
In de politiek en 't godsdienstige was hij met overtuiging der conservatieve richting toegedaan. Zoowel in Amsterdam als in den Haag nam hij verschillende maatschappelijke betrekkingen waar, vooral ook bij het evang. luth. kerkgenootschap. In 1859 werd hij bij Kon. Besluit tot curator van het evang. luth. seminarium te Amsterdam benoemd. Reeds vroeger door den Koning tot lid der commissie van liquidatie der zaken van de voormalige wees- en momboirkamers benoemd, werd hij in laatstgen. jaar tevens voorzitter dier hooge commissie. In 1877 vroeg Karseboom uit al zijn betrekkingen eervol ontslag, verliet den Haag en ging tot herstel van gezondheid met zijn gezin te Leersum wonen, waar hij weldra in den ouderdom van 63 jaren overleed. Hij was in 1843 gehuwd met Elisabeth Susanna Brugman, die hem 14 kinderen schonk, waarvan er bij zijn dood nog 9 in leven waren: 4 zonen en 5 dochters.
Zie: Levensber. Letterk. 1879, 93.
Zuidema