te geven aan het aanzoek om dezen leerstoel te verwisselen tegen dien voor mathematische physica en theoretische mechanica. Ook met het oog op zijn gestel, waarvoor de vermoeienissen van het laboratorium-leven ongunstig waren, was deze verandering gewenscht.
Julius behoorde tot degenen, die in de eerste plaats behoefte hebben aan groote klaarheid om zich heen; aan helderheid in den gewonen omgang, duidelijkheid in maatschappelijke verhoudingen, scherpte bij de behandeling van wetenschappelijke vraagstukken. Een aaneengesloten theorie, een goed geordend stelsel van kennis of van maatschappelijken samenhang, stond bij hem zeer hoog aangeschreven. Vandaar zijn voortdurend streven - dat reeds sedert zijn studententijd sterk op den voorgrond trad - om, zooals hij het zelf uitdrukte, ‘steenen des aanstoots weg te nemen’, om uit bestaande theorieën alles te verwijderen wat naar dubbelzinnigheid of vaagheid zweemde; het licht van den logischen samenhang mocht door geen schaduw worden onderbroken. Zin voor bespiegelend wijsgeerige beschouwingen, voor kritiek der kenbronnen, bezat hij in hooge mate; hij besteedde groote zorg aan het vaststellen van de grondslagen, waarop het natuurwetenschappelijk denken zoo doelmatig mogelijk kon worden opgebouwd. In vele zijner geschriften straalt dit streven door, en zijn voortreffelijk onderwijs werd er door gekenmerkt. Zeer kwam hem daarbij tevens te stade zijn meesterschap over de taal. Vaak werd zijn advies gevraagd, op velerlei gebied. Zijn zaakrijke rapporten, heldere adviezen, zijne voordrachten in wetenschappelijke kringen, in den Volksbond en elders, zoo schoon door eenvoud en boeiend door logisch verband, misten zelden de gewenschte uitwerking. Ook het voor de vuist gesproken woord vloeide bij hem uiterst gemakkelijk, zonder rhetorische wendingen, recht op het doel af. Dat vermogen om bij de behandeling eener kwestie de hoofdlijnen krachtig te teekenen, gaf aan zijn optreden in vergaderingen en tegenover studenten een groote autoriteit. Hij was een invloedrijk
man.
Buiten zijn ambtelijken werkkring heeft Julius zich nuttig gemaakt o.a. als curator van het gymnasium en als lid van het hoofdbestuur en voorzitter der Afdeeling Utrecht van den Volksbond tegen Drankmisbruik. Sedert 1897 was hij lid van de Koninklijke Akademie van Wetenschappen. In 1879 trad hij in het huwelijk met Josine Gepke de Kock, geb. te Utrecht, en aldaar overleden in 1898. Zij schonk hem twee dochters (Jeannette Elisabeth 1881, en Josine Gepke 1883) en een zoon (Matthias Willem 1885).
Geschriften: Dr. P.D. Chantepie de la Saussaye contra Darwin in Vox Studiosorum VII (1871) 233; Een Volksgeloof (1872?); On Time in Nature XVI (1877) 122 en 420; Beschouwingen over de grondslagen der Natuurkunde (Breda 1880). Dit is een merkwaardig, den schrijver kenschetsend boekje, dat filosofische overwegingen en voorstudiën bevat, welke hun toepassing vonden in het volgende werk: Leerboek der Natuurkunde (1881/82; 2e druk 1889/91; 3e druk 1897/99), oorspronkelijk geschreven voor de leerlingen der Militaire Akademie, maar in veel ruimer kring, ook aan de Universiteit, gebruikt. Het munt uit door strengheid in definities en gevolgtrekkingen en heeft een heilzamen invloed gehad op de beoefening der natuurkunde in Nederland; Ueber das Grössenverhältniss der electrischen Ausdehnung bei Glas und Kautschuk (samen met D.J.