Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 2
(1912)–P.J. Blok, P.C. Molhuysen– Auteursrecht onbekend
[pagina 618]
| |
19 Juni 1780, zoon van Mr. Anthony de H. en Helena Velters. Hij was secretaris van Amsterdam 8 Dec. 1716 - 31 Jan. 1717, drossaard en kastelein van Muiden, baljuw van Naarden en Gooiland, hoogbaljuw en dijkgraaf van Weesp en Weesperkarspel en Hoog Bijlmer 1717-1739, hoogheemraad van den Hoogen Zeeburg en Diemerdijk. H. was lid van ‘Nil volentibus arduum’ en o.a. bevriend met Y. Vincent, J.J. Mauritius en W. van Haren. Sedert ongeveer 1713 is hij, misschien door een eenigszins eigengerechtigd optreden, in een twist gewikkeld met het amsterdamsche genootschap ‘Constantia et labore’. Dat hij hiervan lid is geweest, blijkt uit zijn handteekening, namens het genootschap, in exx. van het door ‘C. et L.’ uitgegeven blijspel De verstrooide van gedachten (Amst. 1713). Een spoor van die oneenigheid is te vinden in het ‘berecht’ voor den anoniem, doch met H.'s zinspreuk ‘Per gradus ad scientiam’, verschenen Brief tegen de langwyligheid in het preeken ('s Grav. 1714) (uit het fransch vert.). Er is daar sprake van ‘zeker zo genaamt kunstgenootschap, door een tiental ruwgeschaafde beuzelgrollen te over bekent.’ (‘Const. et labore’ voerde een schaafbank in haar vignet). In den 2en druk, eveneens anoniem verschenen (ook 's Grav. 1714) heeft H. het over ‘den laster, my in de voorrede van zynen (d.i.J. Haverkamp's) Geta aangewreeven’ en ‘alle sints uitgekoomene laffe en zinlooze libellen’. Een verzameling van eenige dezer weinig verheffende geschriften (Den Haagschen Apollo of lauwerkrans voor .... Pieter Teunis Huyp; de Amsterd. Helikon, enz.) deels onder den algemeenen titel Kooldichten, om de kool. Te Knollendam, by Barn. Bochgelius (z.j.), bevat o.a. de bundel ‘Oorlog der poëten’, aanwezig in de bibliotheek van de Mij. der Ndl. Letterk. Behalve deze Brief bestaat er nog een geschrift in proza van H., insgelijks anoniem verschenen, nl. La puissance d'un roi d' Angleterre mise en parallele avec le pouvoir d'un stadhouder, et gouverneur des Provinces Unies en 1751, écrit par une personne de distinction en Hollande (eng. en fr. text naast elkaar, Londres 1754; fr. text, Londres, la Haye, 1755 en 1778; ndl. vert. Amst. 1755; zie Knuttel, Cat. van pamfl. IV en V. Voorts zijn van H. enkele tooneelstukken bekend; ze dragen op een paar latere uitgaven na (zie beneden) alle de zinspreuk ‘Per gradus ad scientiam’, maar niet den naam des schrijvers op het titelblad; evenmin geeft hij, behalve in de voorrede van Zaïda, aan, als zijn werk een vertaling is; waar ik het tegendeel niet vermeld, is echter opdracht of voorrede onderteekend. De titels zijn de volgende: De gewaande astrologist ('s Grav., Gasinet 1715); een ex. van de 1e uitgave van ‘dit blyspel, het eerste myner dicht oefeningen, voor ontrent vyf jaaren in het licht gekoomen,’ is mij niet bekend. Het is een ‘eigene vinding’ volgens de merkwaardige voorrede, waarin verder betoogd wordt dat er behalve veel ‘wangedrochten’ ook wel goed werk in het Nederlandsch bestaat, als de geschriften van ‘Nil’, Droste, Boon, Bernagie en Lingelbach. Vondel is niet te vergelijken bij Corneille en Racine, maar men kan ‘ligtelyk verscheidene zyner fouten inschikken,’ als men bedenkt dat in zijn tijd ‘de fransche tooneelstukken nog ruw en onbeschaafd voor den dag quamen;’ een meening, die de H. verder wikkelde in den poëtenoorlog. Nog twee andere stukken verschenen te 's Gravenhage, bij E. Boucquet, z.j., nl. De dubbele schaking, blyspel, en 't Boere bedrog, kluchtspel; dit laatste vertoont nergens den naam van den auteur, doch wordt in van der Marck's | |
[pagina 619]
| |
Naemrol aan H. toegeschreven; ook het bovengenoemde spotschrift De Haagsche Apollo noemt het onder zijn werken. De volgende tooneelwerken zijn alle (ook de herdrukken) te Amsterdam uitgekomen: Athénais, treurspel (1711, 1746), naar J. de Chancel de la Grange, Athénais; De vermiste molenaar (1713, 1714) naar F.C. Dancourt, Le mari retrouvé. In de voorrede van dit laatste stuk beklaagt H. zich, dat de opvoering door de regenten van den Amsterdamschen Schouwburg steeds op de lange baan geschoven is, en ten slotte in den Haag en Leiden heeft plaats gehad. Een eenigszins gewijzigde herdruk verscheen onder den titel Het onbesturven weeuwtje, kluchtig blyspel (1718, 1733, 1791; de beide laatste van deze drie uitgaven missen de spreuk Per gradus ad s., en de opdracht); Zaïda, treurspel (1718), volgens de niet onderteekende voorrede door H. met twee vrienden vertaald naar J. de la Chapelle, Zaïde; De dwarsdryfster, kluchtig blyspel (1718, 1746, 1784), naar Ch. Rivière Dufresny, l' Esprit de contradiction; op gezag van v.d. Marck aan H. toegeschreven. Het ‘berecht’ voor den bovengenoemden Brief maakt nog melding van ‘myne laatst uitgegevene overzetting van Molière's schriften’; in de eerste uitgave van den Brief is hier een noot bijgevoegd: ‘nl. zyne voorrede van Le Tartuffe en de verzoekschriften, den koning van Vrankryk daarover aangebooden, onlangs gevoegt voor de herdrukte vertaling van dat stuk;’ ook de Haagsche Apollo (zie boven) spreekt van ‘Molières voorbericht’. Ik heb echter geen ex. van voorbericht noch vertaling gevonden. Ten slotte zij vermeld, dat een aantal verzen van H., meest gelegenheids-gedichten, een paar met de fr. vertaling er bij, zijn verzameld in bl. 279-360 van J.J. Mauricius, Dichtlievende uitspanningen (Amst. 1753); niet komen hierin voor de lofdichten in G.v. Loon, Plautianus (Amst. 1711) en L. Schermer, Poezy (Haarlem, 1712). Evenmin natuurlijk dat in (W. van Haren), Gevallen van Friso (uitg. Amst. 1758). H. was gehuwd met Judith Mina Thierry; daarna met Anna Rietveld. Voor een uitvoerige studie over hem zijn te raadplegen ruim honderd brieven en verzen, gericht tot W. van Haren 1743-59, en bewaard in de Prov. Bibl. van Friesland te Leeuwarden. Een artikel in den Frieschen Volksalmanak voor 1846 bespreekt deze verzameling en roemt nog H.'s (gedicht?) Diogenes, in latijnsche en in engelsche verzen overgezet. Een paar brieven zijn aanwezig in Bibl. der Mij. Ned. Lett. te Leiden. Zie verder: Elias, De Vroedschap van Amst. II, 622; J.H. de Stoppelaar, De zelandica gente de Huybert; C.H.Ph. Meyer, Pieter Langendijk (hoofdstuk XXI); Nagtglas, Le vensb. van Zeeuwen I, 446, waar ook zijn kinderen worden genoemd; von Brücken Fock en de Vos, Genealogie der uitgestorven familie de H. (Midd. 1905) 18-19. Ebbinge Wubben |
|