[Hornes, Willem van]
HORNES (Willem van), heer van Heeze, geb. omstreeks 1556, 8 Nov. 1580 onthoofd, was de derde zoon van Martin van Hornes, heer van Heeze, burggraaf van Veurne en van St. Winoxbergen, baron van Pamele en van Gaesbeek enz. en van Anne van Croy. Nog jong werd hij als aanzienlijk brabantsch edelman door de Staten van dit gewest na den dood van Requesens (Aug. 1576) aangesteld tot kolonel van een regiment brabantsche infanterie. Peetekind van den prins van Oranje, steunde hij krachtig diens partij te Brussel, waar hij zeer populair was, en stond voortdurend met den Prins in betrekking weldra als kapitein-generaal van de stad, als hoedanig hij een groot aandeel had in de woelingen aldaar ten gunste van Oranje, die vooral op zijn aandrang naar Brussel werd genoodigd (Sept. 1577). Hij nam een groote positie in Brabant in, ook tijdens don Jan, tegenover wien hij Oranje steunde, zonder evenwel geheel met hem te breken, zoodat don Jan hem een jaargeld gaf. Hij verloor echter op aandrang van don Jan zijn post te Brussel en diende verder de Staten-Generaal bij Bergen op Zoom. Uit zijne militaire loopbaan verdient in het bijzonder vermelding zijn aandeel aan den slag van Gembloux (20 Jan. 1578). Van Mei - Augustus 1578 bekleedde hij het ambt van gouverneur van Maastricht; zijn bestuur kenmerkte zich door veel onrust; in de maand Juli klaagden de Maastrichtenaren hem aan, dat hij zich had laten omkoopen, waardoor hij veel geld zou verdiend hebben; hij trok hierop naar Brussel om zich te verantwoorden en werd gevangen genomen, maar ontsnapte. Sedert het einde van 1578 begon hij over te hellen naar de Malcontenten en sloot zich weldra nauw aan bij hun hoofd, Montigny, ja toonde weldra toenadering tot Parma, teleurgesteld als hij was in zijn
verwachtingen. Hij kwam meer en meer aan de spaansche zijde; ten slotte werd hij, in onderhandeling getreden met den hertog van Anjou en zijn dubbel spel voortzettend, op bevel van Parma wegens verraad gevat en te Quesnoy opgesloten. Parma benoemde een rechtbank, die hem ter dood veroordeelde bij sententie van 7 Nov. 1580; den volgenden dag werd hij te Quesnoy onthoofd.