[Heyns, Maria]
HEYNS (Maria), omstreeks 1620 geboren. Levensbizonderheden van haar ontbreken. De vraag ligt voor de hand, of zij in eenige familiebetrekking tot Peeter en Zacharias Heyns (die volgen) stond. Tegen deze onderstelling pleit, dat zij in de voorrede van haar boek zegt, dat zij nooit iemand gehad heeft, die haar in haar jeugd ‘in 't wel stellen, of Duits schrijven heeft onderwezen’. Zij woonde te Schoonhoven en gaf als meisje van ± 26 jaar een verzameling van merkwaardige voorvallen uit, getiteld: Bloemhof der doorluchtige voorbeelden; daer in door ware, vreemde en deftige geschiedenissen ... alles dat de mensch tot nut en vermaek verstrekken kan te bemerken is. Uit de schriften van Philippus Camerarius, Michiel de Montanje en andere schrijvers getrokken en vertaelt (t' Aemsteldam 1647, 4o). In een voorrede droeg zij haar werk op aan Sybille van Griethuysen, die toen als dichteres veel naam had. Zij bewonderde Vondel en nam in haar werk prentjes en verzen uit Zach. Heyns' Emblemata. Haar boek verdiende, om het goede proza, meer aandacht dan er tot nog toe aan geschonken is.
Ruys