wapperen en in W.-I. bezochten reeds in 1598 en 1599 zijne schepen de ‘Wilde kust’ van Guyana. Maar vooral naar het oosten werd de blik gericht. Toen de schepen ‘de Leeuw’ en ‘de Leeuwin’ in 1598 onder de gebroeders de Houtman voor rekening van de Moucheron uit Middelburg naar O.-I. vertrokken, deden niet lang daarna ook de aan t.H. behoorende ‘Lange Barcke’ ‘de Zon’ en ‘de Maan’ onder G. de Roy dien tocht, waarna de beide reederijen zich vereenigden en de ‘Zelandia’, de ‘Middelburg’, de ‘Lange Barcke’ en de ‘Zon’ onder bevel van Laurens Bicker uit Amst. en Gerard de Roy uit Vlissingen, in Jan. 1601 naar zee zonden, reeds in Mei gevolgd door een ander zeeuwsch eskader van drie schepen ‘de Ram’, ‘het Lam’ en ‘het Schaap’, onder het gezag van Joris van Spilbergen en Guyon le Fort, een bloedverwant van de Moucheron's. De schepen van Bicker en de Roy brachten midden 1602 Frederik de Houtman uit zijn gevangenschap terug en het gezantschap over, door den sultan van Atjeh aan prins Maurits gezonden en waarvan de oudste gezant, de 71-jarige Abdul Zamat, te Middelburg stierf en met allen luister begraven werd. Na al het geen door hem als reeder verricht was, behoeft het geen verwondering te baren, dat t.H. spoedig bewindhebber der O.-I.C. van de kamer Zeeland werd en dit tot aan zijn dood bleef.
Zie: F. Nagtglas, Levensberichten van Zeeuwen i.v.; J.J.F. Wap, Het gezantschap van den Sultan van Achin, 1602 (Rott. 1862); A. 's Gravezande, 2e Eeuw-gedachtenis der Middelb. Vrijheid (Midd. 1884) 476, 526; de Jonge, de Opkomst van het Ned. gezag in O.-I.; de Stoppelaar, Balth. de Moucheron (den Haag 1901); J. de Laet, Beschrijvinghe van West-Indiën 562.
Mulert