[Greshoff, Maurits]
GRESHOFF (Maurits), geb. te 's Gravenhage 11 Oct. 1862, overl. te Haarlem 8 Dec. 1909, studeerde op aanraden van zijn leeraar Dr. Bleekrode voor apotheker en was na het apothekersbediende-examen afgelegd te hebben, werkzaam in de apotheek van F.R. Vechtman te 's Gravenhage. Na afgelegd examen werd hij toegelaten tot de opleiding van militair apotheker, bestemd voor Ned.-Indië, en muntte als zoodanig uit. 17 Dec. 1885 werd hij te Utrecht tot apotheker bevorderd en hij promoveerde 30 Aug. 1887 te Jena onder Prof. Geuther op eene dissertatie getiteld: Chemische Studien über den Hopfen, waaruit bleek, dat G. zich tot phytochemische studie aangetrokken voelde. Kort daarop vertrok hij naar Indië, alwaar hij bij gouvernementsbesluit van 18 Aug. 1888 voor den tijd van één jaar aan den directeur van 's Lands plantentuin te Buitenzorg, werd toegevoegd, tot het instellen van chem.-pharm. onderzoekingen naar plantenstoffen in Ned.-Indië, welke termijn bij besluit van 1 Aug. 1889 werd verlengd. Als VIIe Med. van 's Lands-plantentuin, verscheen G.'s eerste verslag over het onderzoek naar genoemde plantenstoffen; kort daarop als Xe dier Mededeelingen eene beschrijving der giftige en bedwelmende planten bij de vischvangst in gebruik, waarvan het derde deel in manuscript door G. is nagelaten en met medewerking van W.G. Boorsma te Buitenzorg verscheen. Greshoff werd in 1891 chef der IVe afdeeling van 's Lands-plantentuin, doch moest om gezondheidsredenen in 1895 uit 's lands dienst ontslag nemen. In het zelfde jaar werd G. als scheikundige van het Koloniaal Museum te Haarlem aangesteld, en volgde na den dood van den toenmaligen directeur F.W. van Eeden in 1901 dezen als directeur op. Aan dit museum
heeft G. tot aan zijn dood zijne beste krachten gewijd, waarvan de vele Bulletins en Jaarverslagen getuigenis afleggen. G bracht echter ook buiten het museum veel tot stand, was van vele binnen- en buitenlandsche genootschappen, zoomede staatscommissiën, lid. G. hield, o.a. voor de Ver. v. Voortgezet Handelsonderwijs te Amsterdam, vele voordrachten over koloniale onderwerpen en bezat de gave van de pen, 't geen reeds alleen blijkt uit het feit, dat hij van 1882 tot aan zijn dood niet minder dan 152 geschriften het licht liet zien. Buiten de hier bovengenoemde, zijn hiervan de voornaamste: Schetsen van nuttige indische planten (Amst.