[Graeuw, Geertruyd de]
GRAEUW (Geertruyd de), of Graauw, geb. Gordon, 4 Jun. 1649 te Bergen-op-Zoom uit een aanzienlijke familie, dochter van Salomon Gordon (geb. 20 Nov. 1615 of 1616); zij huwde 9 Mrt. 1669 met haar neef Paschasuis de Graeuw (zoon van Cornelis de G., geb. 1626 te Bergen-op-Zoom, 12 Aug. 1687 te Hulst begraven), schepen van Hulster-ambacht etc. Uit hun huwelijk werden verscheiden kinderen geboren. Meer levensbizonderheden van haar ontbreken.
Zij was eenmaal bekend als dichteres door twee bundels stichtelijke poëzie, voor het meerendeel dogmatisch van inhoud, maar zich kenmerkend door genoeg meesterschap over taal en rythme, dat ze zich gemakkelijk en vlot laten lezen. Het begin van haar bundel van 1710 is zelfs zeer fraai, en niet zonder dichterlijke waarde. In de letterkundige kringen harer dagen was zij geen onbekende: Huygens stond in briefwisseling met haar en prees in een vers haar dicht- en papiersnijkunst; Joachim Oudaen plaatste een lofdicht voor een harer bundels, terwijl Frederik van Dorp haar zijn Beste Uren ('s Grav. 1675) toezond. Onder een naar van Mieris gegraveerd portret van W. van Heemskerk komt een bijschrift van haar voor. De titels harer beide werkjes luiden: De Poësy van de geest en deugtryke Juffrouw G. Gordon de Graeuw, bestaande meest in ernstige Gedigten: neffens eenige Christelijke Verjaar-Gedigten etc. (Amst. 1710) en: Aandachtige Opmerkingen bij wijse van Uytbreydinge over de Tien Geboden Gods etc. (Rotterdam 1686).
Zie: Alg. Konst- en Letterbode 1843, I, 293-294; Alg. Ned. Familieblad 1886, 162; De Gedichten van Const. Huygens, uitg. door J.A. Worp VIII (1898) 331; Muller, Beschrijvende Catalogus van 7000 portretten van Nederlanders no. 2230.
Ruys