dienst. Vermoedelijk is hij kort na Sept. 1581 gestorven, want zijn salaris werd hem niet langer dan tot den ten van die maand uitbetaald. Het bedroeg 25 pond, waarvan door hem dan nog een ondermeester moest worden betaald. Van 1 Sept. 1575 tot in 1577 was hij ouderling, terwijl hij omstreeks die jaren korten tijd ook voorganger schijnt te zijn geweest, tenminste in de diensten waarin de Catechismus werd uitgelegd. Althans er wordt meegedeeld, dat tijdens een reis van Arnold Wiels (na 1 Dec. 1578 predikant te Baarland, tot hij in 1581 op zijn verzoek ontslagen werd) naar Vlaanderen, hij den kinderen des Zondags de vragen stelde.
Een brief van zijn hand, 26 Febr. - 13 Mrt. 1579 geschreven aan Adr. Blyenburgh II bevindt zich in de koninklijke bibl., den Haag.
Zie: Archief Zeeland VII (1894) 348 v.v.; H.Q. Janssen en van Dale, Bijdragen tot de Oudheidkunde en Geschiedenis van Zeeuwsch-Vlaanderen II, 227, 241, 279, 280, 281; F. Nagtglas, De algemeene kerkeraad der Ned. Herv. Gemeente in Middelburg (Middelb. 1860) 111; A.A. van Schelven, De Nederduitsche Vluchtelingenkerken ('s Grav. 1908) 365.
van Schelven