[Eger, Johannes Coenraad]
EGER (Johannes Coenraad), verdienstelijk onderwijzer, 4 Mrt. 1819 te Utrecht geb. en 30 Mrt. 1903 te Doetichem overl. Na op 16-jarigen leeftijd den 4den rang behaald te hebben, was hij meer dan een halve eeuw voortdurend in de school werkzaam, eerst te Utrecht, Baarn en Appingedam bij het lager- en meer uitgebreid-, vervolgens te Franeker (1862), Sneek (1864) en Doetinchem (1872) bij het gymnasiaal en middelbaar onderwijs. Behalve de examens voor den 3den en den 2den rang werden ook die voor Fransch, Duitsch en Engelsch, teekenen, wis-, natuur- en zeevaartkunde met goed gevolg door hem afgelegd, zoodat tijdgenooten hem roemden als een voorbeeld van onvermoeiden ijver en vlijt. Tevens werkte hij met onverdroten liefde voor de school en voor zijn huisgezin. Te Appingedam was hij ook eenige jaren beëedigd translateur aan de rechtbank, zoowel voor de noordsche talen als voor Fransch, Duitsch, Engelsch, Spaansch en Portugeesch.
Van Egers talrijke geschriften noemen wij: Het Klaverblad. Drietal verhalen voor de jongelingschap, Vertaald uit het Deensch (1857); Rekenkunstig allerlei (1861; 2de dr. 1866); Theorie der Algebra, 2 dln. (1883); Leerboek der meetkunde, 3 dln. (1885-86) en Nieuw rekenkundig allerlei (1888). Verder bewerkte hij uit het Duitsch en Engelsch werken over wiskunde van C. Adams, O. Schlömilch en J.W. Colenso; schreef met K.A. van Lummel een Leerboek der rekenkunde, 2 dln. (1884; 3de dr. 1893) en met W.H. Nieuwhuis een Practische algebra, 2 dln. (1886; 2e dr. 1892).
Zuidema