1810 no. 4 werd hij benoemd tot president der ringcommissie, ingesteld tot beheer der dijken, in den ring van den Beneden-IJsel.
Als burgemeester van Deventer richtte hij in de eerste plaats zijn aandacht op een goede, overzichtelijke administratie der geldmiddelen; alle van vroeger ingeslopen misbruiken werden streng geweerd. Zooveel de geldelijke middelen het toelieten, werden openbare werken uitgevoerd en in de zes jaren van zijn bewind werden talrijke verbeteringen en verfraaiingen aan straten en openbare gebouwen aangebracht. Het onderwijs lag hem na aan het hart: zoo kwamen onder zijn bestuur o.a. de kleine-kinderscholen tot stand, terwijl hij zeer ijverde voor een betere inrichting der armenscholen. Van Doorninck was een grondig kenner van de oude geschiedenis van Overijsel en van Deventer en ordende met Mr. A.G. Besier een deel van het deventer archief. Zijn met veel zorg en kennis verzamelde muntenkabinet telde vele zeldzame exemplaren.
Hij was lid van het koninkl. genootschap Concordia te Brussel, van de Mij. der Nederl. Letterkunde te Leiden en van het Provinciaal Utrechtsch Genootschap van kunsten en wetenschappen.
Hij schreef: Verhandeling over de voet en wijze, waarop de dijken onder de Zallandsche en Brixkampsche Schouwen behorende, onder ene directie konden worden gebragt en de dijkplichtigheid afgekocht (Deventer 1807); Aanmerkingen op het ontwerp van afleiding van den Rijn langs den IJssel en door de Provincie Overijssel (Deventer 1828); Memorie van den Raad der stad Deventer over het Rapport aan Z.M. den Koning uitgebragt door de Commissie tot onderzoek der Beste Rivierafleidingen (Deventer 1828); Gedenkpenningen en munten uit de penningkas van een liefhebber der hedendaagsche penningkunde te Deventer (1833).
Zie: W.H. Cost Jordens in Jaarboekje voor de Provincie Overijssel 1838, 15; Deventer Courant 9 Juni 1837; Handelingen Letterk. 1837, 49-51; P.N. van Doorninck, Oorkondenboek van het geslacht Doorninck (1895) 591, 603, 607 en 608.
H. Kronenberg