in Mei 1827 ingetrokken, terwijl een groot aantal huurders hunne gronden terug ontvingen.
In een uitvoerig rapport van 1 Mei 1827 deelde d.B. aan het opperbestuur beschouwingen mede omtrent de wijze, waarop het productief vermogen van Java kon worden uitgebreid; hij was van meening dat de javaansche landbouwer bij zijne toenmalige ontwikkeling niet in staat was nieuwe cultures te ondernemen, tenzij op bevel, en dat verbetering alleen kon worden aangebracht door individueel landbezit, door aanvoer van nieuw kapitaal en het afstaan van woeste gronden aan Europeanen.
Gedurende het bestuur van d.B. was het op Palembang en Banka bijna geheel rustig. Op Sumatra's Westkust had de Stuers, die in Dec. 1825 eene overeenkomst met de Padries had gesloten, waarbij onder meer was bepaald, dat men verder geen oorlog zou voeren, de middelen missende om zich krachtig te doen gelden, zich gehouden aan die overeenkomst, hoewel die door de tegenpartij onophoudelijk werd geschonden. In 1828 werd Riouw tot eene vrijhaven verklaard, maar deze maatregel had voor den handel weinig goede gevolgen.
Naar aanleiding van zeerooverijen moest tegen den Sultan van Matam (West-Borneo), die zich allerlei aanmatigingen veroorloofde, met kracht opgetreden worden; hij werd afgezet. Op Celebes was het gedurende het bestuur van d.B. betrekkelijk rustig; de vorst van Boni bleef echter weinig neiging tot toenadering toonen. In 1826 moest eene expeditie naar Tanette gezonden worden, omdat de in 1824 van daar verdreven vorst er zich weder gevestigd had.
In de Molukken bleef, nadat de meeste hervormingen, die van der Capellen gewild had, door den koning niet waren goedgekeurd, de gedwongen levering van specerijen behouden, en werd de teelt daarvan aangemoedigd. In 1829 werd onder het garnizoen te Amboina tijdig eene samenzwering ontdekt en verijdeld.
Uit vrees voor eene vestiging der Engelschen werd in 1828 besloten de Tritonbaai op de Westkust van Nieuw-Guinea als onderhoorigheid van den Sultan van Tidore, den vasal van het nederl. gouvernement, in bezit te nemen voor eene landbouwonderneming. Aldaar werd het fort du Bus gebouwd. Uit hoofde van de groote sterfte aan Europeanen werd de post in 1836 weder ingetrokken; toch zijn de aanspraken van Nederland, ontstaan door de inbezitneming van 1828, steeds geëerbiedigd.
Hoewel aan het einde van 1829 de opstand op Java grootendeels gedempt was, mocht d.B. het volledig einde daarvan onder zijn bestuur niet beleven.
Niettegenstaande de krachtigste pogingen tot bezuiniging in alle takken van beheer konden de financieele resultaten van het bestuur van d.B. het moederland niet bevredigen. Op aanvrage van dáár werd in 1828 een ambtenaar naar Nederland gezonden om inlichtingen te geven, maar bij diens aankomst was er reeds een nieuwe gouvern.-gen. benoemd en deze vertrok zonder hem te spreken; zelfs werd hij niet tot de regeering toegelaten.
16 Jan. 1830 legde d.B. zijne waardigheid neder; 7 Febr. 1830 uit Indië vertrokken, kwam hij 16 Juni d.a.v. in Nederland aan. Na zijn terugkeer hield de B., die reeds 9 Mei 1828 eervol ontslagen was als gouvern. van Zuid-Brabant en benoemd tot Minister van Staat, zich buiten de politiek en de staatsbetrekkingen en wijdde hij zich aan den landbouw en de ontginning van de Kempen. Hij was president van de commissie