[Brouwer, Christophorus]
BROUWER (Christophorus), of Browerus, uit aanzienlijke ouders (Gerard Brouwer en Jacoba) te Arnhem 10 Nov. 1559 geb., overl. te Trier 2 Juni 1617. Hij deed zijn lagere studiën te Nijmegen, volgde de lessen der philosophie aan het Driekronen-college te Keulen, waar hij 3 Mrt. 1580 tot meester in de vrije kunsten werd bevorderd, en trad 12 Mrt. d.a.v. in de Sociëteit van Jezus. Hij voleindigde zijn novitiaat te Trier onder de leiding van den voortreffelijken rector Richard van Xanten, en onderwees er met roem de talen en de wijsbegeerte, tot hij tot rector van het college te Fulda benoemd werd. Hier verzamelde hij de stof voor zijn: Fuldensium Antiquitatum Lib. IV (Antverp. 1612). Naar Trier teruggekeerd hield de vrome en geleerde man, ondanks smartelijk lichaamslijden, zich tot aan zijn dood met historische onderzoekingen bezig. De laatste 30 jaren zijns levens besteedde hij vooral aan zijn hoofdwerk: Antiquitates Annalium Trevirensium, et Episcoporum Trevirensis Ecclesiae suffraganeorum, ut Metensium, Tullensium et Verdunensium (Coloniae 1626). Aanleiding tot dit boek waren de Annales, door den trierschen stadssyndicus Wilh. Kyriander (Hermann) in 1576 te Keulen uitgegeven, waarin hij in den strijd tusschen bisschop en stad voor de laatste partij koos. Op last der triersche aartsbisschoppen Johan von Schönenberg en Lotharius von Metternich ondernam Brouwer zijn geschiedenis en voltooide ze tot 1600.
De bisschoppelijke censoren vonden zijn optreden evenwel nog niet kras genoeg, en veroorloofden zich derhalve zoo ingrijpende veranderingen, dat Brouwer zijn eigen werk niet meer herkende; ten slotte werd op last van den aartsbisschop de druk midden in het 18e boek gestaakt. Later verrijkte een ander Jezuiet, Jacob Masenius, Brouwer's manuscript met aanteekeningen, vervolgde zijn arbeid tot 1652 en deed het werk onder den titel Antiquitatum et Annalium Trevirensium Libri XXV (Leodii 1670, 2 vol.) verschijnen. Vooral Brouwer's ‘Inleiding’ (Parasceve) wordt geroemd. J.G. von Eckhart getuigt, dat in zijn tijd geen enkel bisdom van Duitschland op een dergelijk monument kon roemen. Hontheim noemt het een onsterfelijk werk.
Naast de Antiquitates wilde Brouwer nog een beschrijving leveren van het aartsbisdom Trier met zijn steden, kloosters en kerken. Met behulp van zijn nagelaten aanteekeningen voltooide Masenius dit geschrift, doch de uitgave werd weer door de bisschoppelijke censoren tegengehouden. Eerst in 1855 vond het een uitgever in Chr. von Stramberg, die het tot op de secularisatie van het bisdom bijwerkte: Metropolis Ecclesiae Trevericae (Confluentiae 1855-56, 2 vol.). Nog gaf Brouwer in het licht: Sidera illustrium et sanctorum virorum, qui Germaniam illustrarunt (Moguntiae 1616), dat o.a. het leven van bisschop Gregorius van Utrecht bevat, en waaruit eenige gedeelten in de Acta Sanctorum zijn afgedrukt. Vervolgens: Venantii ... Fortunati Carminum ... Lib. XI met de Vita S. Martini (Moguntiae 1603 en 1630), later vermeerderd met Hrabani Mauri ... Poemata (Coloniae 1617), welke laatste uitgaven Ph. Labbe's goedkeuring niet mochten wegdragen. Toch werden zij in verschillende patrologieën en verzamelingen overgenomen.