Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 2
(1912)–P.J. Blok, P.C. Molhuysen– Auteursrecht onbekend
[pagina 257]
| |
werd reeds 3 Juni 1610 in het album der leidsche universiteit ingeschreven. Hij was zeer veelzijdig ontwikkeld en beoefende behalve de poëzie en alle beeldende kunsten voornamelijk ook de plantkunde. Na zijn studietijd bleef hij lang zonder betrekking te Leiden wonen; men trachtte te vergeefs hem een plaats te bezorgen aan het Athenaeum te Amsterdam. In 1639 vertoeide hij te Heusden, vermoedelijk er het een of andere ambt bekleedend, maar in 1642 woonde hij te Amersfoort, waar hij veel omgang had met Jac. van Campen. Daar hield hij zich bezig met het vertalen van Vitruvius, en heeft hij voor het door Barlaeus voor Joan Maurits geschreven prachtwerk Rerum per octennium in Brasilia gestarum historia, dat in 1647 door Joann. Blaeu te Amsterdam uitgegeven werd, een aantal prenten geëtst naar teekeningen die Frans Post in Brazilië gemaakt had; de meeste hiervan zijn door Theod. Matham met het burijn opgesneden. Huygens, wien hij een door hem geschilderd gezicht op Amersfoort vereerd heeft, bezorgde hem in 1646 een leerstoel in het grieksch en in de plantkunde aan de nieuw opgerichte hoogeschool te Breda, waar hij echter met veel moeilijkheden te kampen had; zijn verhouding tot den godgeleerde Andr. Rivet b.v. liet veel te wenschen over. B. had vele vrienden: reeds in zijn academietijd raakte hij in kennis met Const. Huygens, met wien hij voortdurend in letterkundig verkeer bleef: 50 van zijn brieven aan H. worden in de leidsche universiteits-bibliotheek bewaard, terwijl de bibliotheek der Kon. Acad. een paar brieven van H. aan hem bezit. In de door J.A. Worp uitgegeven Gedichten van Constantijn Huygens (Groningen 1892-99; zie het register) zijn er verscheidene van B. aan H. of van H. aan of op B., o.a. drie op B.'s afbeelding en een lofdicht van B. getiteld: Op de Leedige Uyren. Verder stond hij in nauwe betrekking tot J. van der Burgh, wiens naam met den zijnen verbonden is gebleven, en was hij bevriend met andere letterkundigen als Carp. Barlaeus, J. Bodecheer Benningh en Johan van Heemskerck. Ook was hij een graag geziene gast op het Muiderslot. Zijn weinige gedichten, meer pittig dan welluidend, komen verspreid voor in bundels dier dagen, de Bloemkrans van verscheide Gedichten (Amst. 1659), Verscheyde Nederduytsche Gedichten (Amst. 1651) en Tweede Deel van Sparens Vreugden-Bron (Amst. 1646). Een onuitgegeven gedicht van hem is te vinden als eerste bijlage achter J. van Vloten, Tesselschade Roemers en hare vrienden (Leiden 1852). Ook bezitten we een vertaling van zijn hand van het eerste deel van Fr. Godwin, The Man in the Moon. Zijn in 1625 door D. Bailly geteekend portret is in Museum Teyler te Haarlem. Zie: Album Stud. Acad. L.-B. kol. 98; Nederl. Volksalmanak 1858, 80-97; van der Kellen, Peintre-graveur 129-138; Thieme und Becker, Allg. Lex. bild. Künstler, in voce; Briefwisseling van Const. Huygens, uitgeg. d. J.A. Worp I (1911) 174. Moes |
|