blijk van zijne belangstelling in de toonkunst door eene dissertatie de Musices effectu in sanandis morbis (Lugd. Bat. 1837). Hij ging de geneeskundige praktijk uitoefenen te Goes, werd er lid van den gemeenteraad, toonde zich een zeldzaam kundig beoefenaar der muziek, maar besteedde zijn vrijen tijd vooral aan de beoefening der botanie, van jongsaf zijn lievelingsvak. In dit opzicht verschenen van hem eene Enumeratio plantarum Zeelandiae Belgicae indigenarum (2 partes) en Bijdragen (Eerste en Tweede) tot de algologische flora van Nederland (in Kruidkundig Archief 1849). Ook was hij een der oprichters van de Vereeniging voor de flora van Nederland en overzeesche bezittingen en nam in 1857 het werk van den gestorven Molkenboer en Dozij op zich, met van der Sande la Coste de Bryologia javanica voortzettende. Mede verwierf hij het lidmaatschap der Kon. Academie, die van hem uitgaf eene Eerste bijdr. tot de kennis der Hymenophyllaceae in Versl en Meded. afd. natuurk. XI (1861) 300 en eene beschrijving der Hymenophyllaceae javanicae in Nat. Verh. XI (1861) met 52 platen. Ook was hij samensteller van de Prodromus florae batavae. Nog kort voor zijn overlijden kwam hij in aanmerking voor een professoraat te Amsterdam; het verhinderde tevens de voltooing van een weder nieuw ondernomen botanischen arbeid. Hij was gehuwd met Martina Geertruida Lenshoek; voor zijn portret zie Zelandia illustrata I (Midd. 1879) 460.
Zie: Goesche Courant van 23 Jan. 1862; Geneeskundige Courant van 2 Febr. 1862; Jaarboek Kon. Ac. 1862, 105-6 en Piccardt, Bizonderh. uit de gesch. der Stad Goes (ald. 1865) 194.
de Waard