genrestukken volgde hij op gelukkige wijze zijn meester Schalcken na in het afbeelden van kunstlicht. In de musea te Schwerin, Weenen (Liechtenstein, 1691), Brunswijk (1695), Dresden (1695 en 1698), Göttingen en elders hangen goede specimina. Tot zijn talrijke leerlingen behooren o.a. Cornelis Troost, Philips van Dijk, Johan Maurits Quinkhard, Cornelis Pronk, Arnout Rentink en zijn broeder Jasper. Van zijn vele kinderen schijnt hij er geen tot schilder te hebben opgeleid. Een geschilderd zelfportret van hem is door P. Tanjé gegraveerd, een geteekend is in het Prentenkabinet te Amsterdam.
Zie: v. Gool I, 274-309; E.W. Moes, Iconographia Batava, passim; A. von Wurzbach, Niederl. Künstlerlexikon, in voce; Thieme und Becker, Allg. Lexikon bild. Künstler, in voce.
Moes