Jan. 1620 te Antwerpen als lid van het gild liet inschrijven, woonde hij dus vermoedelijk reeds een paar jaren in de Spaansche Nederlanden. In Sept. 1620 werd hij vierde consultor en in Sept. 1622 tweede assistent van den prefect van de sodaliteit der ‘bejaerde Jonghmans’. Hij gaf zijn vele prenten, waarbij voortreffelijke naar Rubens, veelal zelf uit en droeg die dan aan hooggeplaatste personen, meestal van den geestelijken stand, op. Ook heeft hij verschillende reeksen prentjes gemaakt ter illustratie van stichtelijke werken als Ant. Sucquet's Via Vitae Aeternae (1620) Herm. Hugo's Pia desideria (1623) en Bourgheois' Vitae, Passionis et Mortis I. Chr. mysteria, terwijl de prenten in het bekende boekje over het mirakel van Amsterdam, Amstelredams Eer ende opcomen, enz., eerst na zijn dood zijn uitgegeven. Ook graveerde hij eenige platen in L' Académie de l' Espée van Gér. Thibault (1628).
De merkwaardigste reeks is wel Duyfkens ende Willemynkens Pelgrimagie (Antw. 1627), waarvan de voorrede 1 Mei 1627 te Brussel gedateerd is, omdat hij hiervan ook den tekst geschreven en zich daarbij een schrijver getoond heeft, die den volkstoon uitnemend wist te treffen.
Zie: de Bie, Gulden Cabinet 476; Zeitschrift für bild. Kunst XXIII, 173; Dodt's Archief VI, 370, 375, 388; van der Willigen, Les artistes de Harlem 87 (de daar genoemde Bocatius a Bolswert heeft echter niets met hem te maken); Liggeren I, 567; II, 44; Biogr. Nat. Belg. I, 656-660; v. Wurzbach, Niederl. Künstlerlexikon, in voce; Thieme und Becker, Allg. Lex. bild. Künstler, in voce; H. Hijmans, La Gravure dans l'école de Rubens, in Mém. Cour. et Mém. des Sav. Etr. publ. p. l'Acad. roy. de Belg. XLII, 161 seqq. H.J.A. Ruys, Duyfkens en Willemynkens pelgrimagie (Utrecht 1910) 64-91.
Moes