regeering van Gent - met beroep op het feit dat haar verzoek haar ‘lieven andsman’ gold - in dienzelfden zin een tweetal pogingen met liet oog op den kerkedienst in haar stad. En nu besloot de leidsche overheid - niettegenstaande zijn werk zeer werd gewaardeerd en ze gewichtige diensten van hem verkregen had, o.a. deed hij zijn best om Zanchius aan de academie te verbinden - hem te laten gaan (6 Nov. 1578). Te Gent gekomen, waar hij gewoond heeft in de Volderstrate en daar ook studenten in de kost had, o.a. in 1582 Livinus Cabelliau en Samuel Ashe, werd hij spoedig gewikkeld in de moeilijkheden, die daar naar aanleiding van den godsdienstvrede gerezen zijn tusschen den Prins en Dathenus, in welke hij het echter niet met zijn ambtgenoot eens was. Twee jaar later woonde hij als afgevaardigde van de kerken in Oost-Vlaanderen de nationale Synode van Middelburg bij, terwijl hij in 1583 met een drietal anderen ook als afgevaardigde der hollandsche kerken aanwezig was op de fransche Synode te Vitré in Bretagne. Eerst met de inneming van Gent door Parma in 1584 kwam er verandering in zijn lot. Toen week hij uit naar de Paltz, vermoedelijk terstond naar Frankenthal, althans in 1586 woonde hij daar. Een ambt bekleedde hij er echter niet voorloopig. Eerst in 1588 wordt hij predikant van de vlaamsche kerk daar genoemd, nadat hij kort te voren in aanmerking was gekomen voor Dantzig, evenals reeds in 1581 voor Leiden. Waarschijnlijk een der laatste dagen van 1588 (11 Dec. van dat jaar stelde hij Levinus Hulsius aan tot zijn zaakwaarnemer; en den 18en werd hem een verklaring afgeëischt aangaande de wijze, waarop hij na den dood van zijn eerste vrouw met de kinderen had gehandeld), vertrok hij van Frankenthal naar Staden, om predikant te worden
bij de daar gestichte hollandsche Kerk, wat hij toen ook gebleven is tot zijn dood, niettegenstaande in het najaar van 1598 zelfs een beroep op hem is uitgebracht door Amsterdam.
Geschreven heeft Bollius niets. Aangaande zijn karakter en zijn denkbeelden zijn geen bijzonderheden bekend, dan alleen dat hij in 1580 zich eenige moeilijkheden berokkende door 25 Apr. van dat jaar, in afwijking van de regelen, die daarvoor door de Synoden waren gesteld, zich te belasten met het doopen van het kind van een der rijke gentsche burgers, 't zij in diens particuliere woning, 't zij wel in een kerkgebouw, maar zonder dat de gemeente samengekomen was.
Behalve deze wordt ook nog een andere Johannes Bollius genoemd, die na de inname van Gent met zijn vrouw Baty Berbersz naar Middelburg is gegaan, van 1592-1600 predikant te Vremdijke is geweest, van waaruit hij tevens den dienst te Biervliet waarnam; en daarna tot aan zijn dood in Apr. of Mei 1625 heeft gestaan in de kerk van Hoek, die destijds ook polders van Terneuzen en Mauritsfort heette. Daar hij in 1593 een stuk onderteekende als Johannes Bollius Janssoone is hij vermoedelijk de zoon van den bovengenoemden leidschen hoogleeraar geweest.
Zie: Borger, Naamlijst van predikanten (H.S. univ. bibl. Amsterdam); H.G. Kleyn en L.A. van Langeraad in Kerkelijke Courant 1895 no. 51 en 1896 nrs. 26 en 38; H.Q. Janssen en van Dale, Bijdragen tot de Oudheidkunde en Geschiedenis ... van Zeeuwsch Vlaanderen V (1858) 310; G. Toepke, Die Matrikel der Universität Heidelberg (Heid. 1884-1910) II sub. 3 Oct. 1572; G.J. Vos Azn., Amstels Kerkelijk leven (Amst. 1903) 39; Werken der Marnix Vereeniging S. II, D. III, 329, 330; S.