[Bodecker, Johann Friedrich]
BODECKER (Johann Friedrich), geb. te Berlijn omstreeks 1658 en overl. te Amsterdam 1727, was de zoon van Johan Friedrich B., behoorende tot de hofkapel van den Grooten Keurvorst. Ook hij beoefende de muziek doch voornl. de beeldende kunst, en leerde schilderen bij Jan de Baen in den Haag. Nadat hij in 1681 wegens wanbetaling als lid der confrerie Pictura geroyeerd was, werd hij 29 Mei 1684 weer opgenomen. 13 Aug. 1707 kwam hij in het gild te Haarlem en 2 Juni 1708 werd hij als ‘Pictor et Musicus’ in het album der Leidsche Universiteit ingeschreven. Daarna heeft hij ook te 's Hertogenbosch en te Breda gewoond, in deze laatste stad ten huize van Frans Verheyden. Toen Verheyden 23 Sept. 1711 gestorven was trok Bodecker eerst weer naar den Haag, was 1713 in het gild te Middelburg en woonde in 1714 weer te Leiden. Ten slotte stierf hij te Amsterdam in 1727, na nog in verschillende plaatsen van Noord-Holland vertoefd te hebben. Hij heeft vele portretten geschilderd, o.a. dat van Gerardus Noodt voor de Senaatskamer der leidsche universiteit. J.J. Wielant en Jac. Houbraken hebben er eenige in plaat gebracht. Zelf heeft hij ook de zwartekunst beoefend, en o.a. van een schilderij van zijn meester Jan de Baen het portret van den heelmeester Cornelis Solingen gegraveerd.
Zie: van Gool I, 147; Obreens Archief IV, 116; V, 149; VI, 236; Album Stud. Acad. L.B. kol. 805; v.d. Willigen, Les artistes de Harlem 83; von Wurzbach, Niederl. Künstlerlexicon, in voce; Thieme u. Becker, Allg. Lexikon bild. Künstler, in voce.
Moes