in 1678 van Henry Howard, den hertog van Norfolk. 18 Sept. 1678 was hij weer te Amsterdam, waar hij toen peet stond over een zoon van zijn zuster Maria, die met den graveur Gerard Valck gehuwd was. Samen met zijn zwager Valck vroeg hij 29 April 1684 aan de Staten van Holland een privilege aan voor door hen uitgegeven prenten en kaarten. 20 Juni 1689 maakte hij een testament, wonende toen op de Prinsengracht tusschen de Utrechtsche straat en de Reguliersgracht. Hij heeft behoord tot de bekwaamste der nederlandsche plaatsnijders, en vooral op het gebied van het portret heeft hij van het allerbeste geleverd, zooals het ruiterportret van Pieter Schout Muilman naar Th. de Keyser. Van zijn andere gegraveerde prenten verdienen o.a. de aandacht een reeks studies van leeuwen naar Rubens, een reeks ‘Amstel-Gesichjes’ naar Jacob van Ruysdael en de afbeelding van twee prachtkanonnen naar Adriaen van de Velde (1671). Buitendien is hij een wegbereider geweest van de zwartekunst, ten behoeve waarvan hij zelfs eenige werktuigen uitgevonden heeft. Ook van zijn zwartekunstprenten zijn de portretten het best; zeer bekend is het kloeke portret van Michiel Adriaensz. de Ruyter. Behalve zijn eigen prenten heeft hij ook zeer veel van anderen uitgegeven, en ook nieuwe uitgaven bezorgd van oudere prenten, zooals van de Bolswerts. Behalve bovengenoemde Johannes van Munnickhuyzen is ook Abraham Meynderts een leerling van hem geweest.
Zie: Oud-Holland III, 65-67, 137, 138; Obreen's Archief VII, 150, 151, 327, 328; J. Oudaan, Roomsche Moogentheid (Amst. 1664) voorrede; Walpole. Anecdotes III, 939, 940; Naumann's Archiv XIII, 1-92 (monographie door Wessely); Paul Kristeller, Kupferstich und Holzschnitt 458, 459; Thieme und Becker, Allg. Lex. bild. Künstler, in voce.
Moes