[Bleek, Richard van]
BLEEK (Richard van), broeder der beide vorigen, geb. te 's Gravenhage in 1670, bezocht van 1692 tot 1699 de academie te 's Gravenhage en was leerling van Dan. Haring en Theod. van der Schuur. Van 22 Sept. 1695 af was hij lid van Pictura. Na aanvankelijk ook historiestukken geschilderd te hebben, wendde hij zich later uitsluitend tot het portret en kreeg op dit gebied zoowel in den Haag als in Amsterdam veel te doen. Herhaaldelijk vertoefde hij ook geruimen tijd te Londen. Toen hij in 1695 weer eens van Londen naar Holland op reis was werd zijn schip door fransche kapers geënterd, maar hij wist behouden naar den Haag te ontkomen. Kort daarop huwde hij. Ook daarna bleef hij afwisselend gevestigd te 's Gravenhage en te Londen. In laatstgenoemde stad zag van Gool hem nog in 1727. Van de zeer vele portretten. die hij geschilderd heeft, worden er slechts weinige in musea aangetroffen. In dat te Haarlem zijn de portretten van Paulus en Dammas Akersloot, waarvan het eerste 1719 gedateerd is, in de Nat. Portr. Gallery is o.a. het portret van Silvester Petyt (G. White sc.). Zijn portret van Koenraad Roepel is gegraveerd door Jac. Houbraken, van zijn zelfportret (1723) is door zijn zoen Pieter van Bleek een zwartekunstprent uitgegeven; een ander is door Jac. Houbraken gegraveerd.
Zie: Obreen's Archief V, 152, 170, 172; van Gool I, 374-378, Thieme und Becker, Allg. Lex. bild. Künstler, i.v.
Moes