(1658), de Hollantsche Parnas (1660), Cupidoos Lusthof (1662) en Clioos Cytter (1669). Door twee prozavertalingen maakte hij zich voor zijn tijdgenooten verdienstelijk: Liefdens Vertellingen ... van Brusoni, 26 in getal in 4 boeken (Amst. 1666) en Het Vernieuwde en Vermeerderde Acerra philologica van Petrus Langenberg (1656-1661, in 3 dln.).
Blasius' lyriek noch tooneelwerk verheft zich boven het middelmatige. Weinig is eigen, bijna alles ontleend in zijn werk. Alleen kenmerkt hij zich door een zuiverder versbouw en kiescher woordenkeus dan het meerendeel zijner tijdgenooten. In zekeren zin blijft zijn persoonlijkheid merkwaardig, omdat zijn werk ons in aanraking brengt met al wat in die dagen op den naam ‘poëet’ aanspraak maakte: buitengewoon groot was de kring zijner letterlievende vrienden. Historische waarde heeft hij als een der voornaamste tegenstanders van ‘Nil Volentibus Arduum’. In 1670 tot regent van den schouwburg gekozen, werd hij rechtstreeks betrokken in den bekenden strijd tusschen de leden van dat genootschap, navolgers van het fransch-klassieke treurspel, en de schouwburgregenten, aanhangers van Jan Vos' naturalistische richting. Hun aanval richtte zich vooral tegen B., zijn tooneelstukken werden scherp becritiseerd en drie ervan, volgens hun gewoonte, nagerijmd; ook aan allerlei schotschriften en pamfletten ontkwam hij niet, in welken strijd hij zelf niet achter bleef. Hij was een der medeschrijvers van het met E.B.I.S.K.A. onderteekende Voor- en Nabericht der Griekse Antigone en mengde zich in 1672 in politieke quaesties door 't pam- et Stok in 't Hondert op 't Burgerlijk Versoek. Hij stierf Dec. 1672 en werd te Amsterdam in de Westerkerk begraven. In het Panpoëticon Batavum kwam een portret van hem voor door A. van Halen. Zijn album amicorum is in de amst. univ. bibl.
Zie: J. te Winkel, Bladzijden uit de Geschiedenis der ned. Letterkunde (1882) 1-50; id., De ontwikkelingsgang der nederl: Letterkunde II (1908) 215, 540, 544; III (1910) 31-44; J.A. Worp, Geschiedenis van het Drama en het Tooneel in Nederland I (1904) 388, 429; II (1908) 33, 47, 117, 119, 122, 126; H. Bontemantel, De Regeeringe van Amsterdam (Werken Hist. Genootsch. III: 7) II (1897) 208; Nederduitse en Latijnse Keurdigten (Rott. 1710) I, 400-402; E.W. Moes, Iconcgraphia Batava no. 709.
Ruys