middelen van den tegenwoordigen tijd (Amst. 1861). Die nieuwe hulpmiddelen waren: de nieuwe maantafelen van Hansen van 1859 en de prismacirkels van Pistor en Martins, sedert 1859 bij de marine in gebruik. Hij gaf daarin zijne waarnemingen in 't licht met die nieuwe hulpmiddelen in Leiden verricht van 15 Apr. - 26 Dec. 1860. In 1864 woonde hij als 1e officier a/b. Zr. Ms. stoomschip ‘Metalen Kruis’ het gevecht bij voor Simonoseki in Japan en de landing aldaar. Voor zijn gehouden gedrag daarbij werd hij 4 Jan. 1865 benoemd tot ridder 4e kl. i/d. Militaire Willemsorde. Weer in Nederland teruggekeerd, werd hij 23 Jan. 1867 benoemd tot lid der commissie van toezicht over de bewerking van het Internationaal Seinboek en 1 Sept. 1867 tot officier-instructeur a/h. Kon. Inst. voor de Marine te Willemsoord, tot het geven van onderwijs in de theoretische zeevaartkunde en de hydrografie. 31 Aug. 1872 werd hij uit die betrekking eervol ontheven en vertrok kort daarna als kommandant van Zr. Ms. stoomsch. ‘Citadel van Antwerpen’ naar O.-I. In April 1873 kommandeerde hij bij de
eerste Atjeh-expeditie de marinelandingdivisie en was daarna gedurende korten tijd werkzaam als kommandant der maritieme middelen aldaar. Voor zijn
gehouden gedrag bij die expeditie werd hij bevorderd tot ridder 3e kl. van de Mil. Willemsorde. 1 Oct. 1874 werd hij benoemd tot kommandant v/h. Kon. Inst. v/d. Marine te Willemsoord, welke betrekking hij tot 31 Aug. 1879 vervulde. 1 Dec. 1879 werd hem het bevel opgedragen eener oefenings-divisie van vier schepen, die eerst manoeuvreerden op den N. Atl. Oceaan en in de Caraïbische Zee en op een volgenden tocht, in 1881, op den N. Atl. Oceaan en in de Middell. Zee. 31 Juli 1881 werd hij, na terugkeer in Holland, eervol van dat kommandement ontheven, terwijl hij 26 Juli 1881 benoemd was tot adjudant des Konings in buitengewonen dienst.
In de N. Rott. Cour. van 5 Nov. 1882 schreef hij, na het vergaan van Zr. Ms. monitor ‘Adder’ een artikel Over den toestand onzer Marine, en in 1883 schreef hij eene studie: Over de verdediging van Nederland te water en de inrichting der vloot, die in datzelfde jaar in Rotterdam werd uitgegeven. Hij maakte verder deel uit van de staatscommissie voor de grondwetsherziening in 1882 onder presidium van Heemskerk. 7 Aug. 1883 werd hij benoemd tot lid der commissie van samenwerking van zee- en landmacht bij 's rijks verdediging, welke commissie 5 Juli 1884 werd ontbonden. Inmiddels was hij 1 Mei 1883 bevorderd tot schout bij nacht. 30 Mei 1885 werd hij aangesteld tot kommandant der Zeemacht en chef v/h. Dep. v. Marine in O.-I.; 16 Sept. 1887 werd hij bevorderd tot vice-admiraal; 16 Juni 1888 droeg hij het bevel van kommandant der zeemacht enz. in O.-I. aan zijn opvolger over en werd 1 Mrt. 1890 op pensioen gesteld. 29. Mrt. 1891 kwam hij plotseling aan eene beroerte te overlijden. Hij was gehuwd met Titia Lemke. Zijne eenige dochter is gehuwd met den vice-adm. A.G. Ellis.
Geraadpleegde bronnen: Register v/h. Marinedepartement; Backer Dirks, de Nederl. Zeemacht II; Jaarboek v/d. Kon. Ned. Zeemacht 1879/80, 233 e.v. en id. 1880/81, 217 e.v. (reisrapporten).
Hoos