[Benthem, Theodericus de]
BENTHEM (Theodericus de), Benthem, de Bentem, overl. 15 Sept. 1415. Sinds 1391 studeerde hij te Keulen, waar hij den magisterstitel verkreeg. Als keulsch magister en prebendarius traiectensis kwam hij in 1401 te Heidelberg, waar hij 14 Juni van dat jaar als magister door de faculteit ontvangen werd. In 1404 werd hij er baccalaureus in iure. Na den dood van Alardus de Molendino (zie I kol. 1342) in 1406, volgde hij dien als proost van het kapittel van St. Marie te Utrecht op. Hoynck van Papendrecht noemt hem doctor decretorum en ‘ex comitibus de Benthem’, als zoodanig wordt hij ook door Brock aangeduid. Een verwant is blijkbaar de kanunnik van St. Jan, Joannes de Benthem, wien hij in 1408 een rectoraat afstond.
Zie: Hoynck van Papendrecht, Analecta Belgica III A, 279-80; H. Keussen, Matrikel der Univ. Köln (Bonn 1892) I, 50; G. Toepke, Matrikel der Univ. Heidelberg I (Heidelberg 1884) 79; II, 501; Oude Vaderl. Rechtsbronnen II: 8 ('s Grav. 1907) 195; J. de Wal, Collectanea (hs. rijksuniv. bibl. te Leiden) I, 533; W. Brock (hs. Rijksarchief Utrecht D. 1355).
van Kuyk