[Beller, Abraham]
BELLER (Abraham), geb. te Amsterdam, studeerde te Wittenberg en Leipzig en werd 19 Jan. 1687 te Amsterdam tot luthersch predikant ingezegend. In dit zelfde jaar pred. te Deventer geworden, werd hij al spoedig van heterodoxie verdacht en 20 Sept. 1690 aangeklaagd, omdat hij de privaat-biecht wilde invoeren in overeenstemming met de door de luth. Kerken in Nederland aanvaarde Augsb. Confessie, Art. 11, Apol. Art. 11 en Form. Concordiae II. 11, R. 808, en in tegenstelling met de hier bestaande gewoonte. Ook beschuldigde men hem van een verkeerde Avondmaalsleer daar hij ‘de lichamelijke tegenwoordigheid Christi in het Avondmaal durfde laten vallen.’ Een kerkelijke procedure werd tegen den aangeklaagde begonnen, - 2 Oct. 1690 - waarin deze beweerde, dat de nederl. Kerken van de Augsb. Conf. waren afgevallen in zake de privaatbiecht en dat de luth. avondmaalsleer niet gefundeerd is op Gods woord, terwijl de commissie, zoowel als de classicale vergadering, die zijn zaak behandelde, er op wees, dat de Schrift niet noodzakelijk privaat-biecht eischt (alsof de Confessie het niet deed) en zij met de in luthersche kringen bekende argumenten de luthersche avondmaalsleer verdedigde. Daar hij ‘in 't stuk van het Avondmaal van een ander gevoelen’ bleef, werd hij uit zijn ambt ontzet, en aan de magistraat van Deventer verzocht om deze ‘legitime censure ... ten opsichte van den gedeporteerden ds. Beller, gewesen pred. der gunstelijk getolereerde Luitersche gemeente alhier, te aggreëeren’. De magistraat eischte beslissing van de Synode en Juni 1691 werd Beller door haar ‘uitgezet en gedeporteert’. Waar hij heentrok is niet bekend; een nederl. Kerk diende hij niet meer.
Zie: F.J. Domela Nieuwenhuis. de Leer v.h.H. Avondmaal in de Nederl. Luth. Kerk (Utrecht 1852) 56 vlg.
Pont