met de zorg voor de boekerij van 't oude athenaeum. In 1857, bij de invoering der nieuwe wet op 't L.O., werd Behrns tot inspecteur daarvan in Friesland benoemd. Middelerwijl was hij reeds vroeger als schoolopziener in het 9de en 8ste district van die provincie werkzaam geweest (sedert 1840), terwijl hij sedert 1843 tevens secretaris der Provinciale Commissie van onderwijs in Friesland was. In al die betrekkingen heeft Behrns voor het onderwijs en de onderwijzers veel goeds tot stand gebracht. Want hij was in de eerste plaats een practisch schoolman, doorkneed in alles wat het lager onderwijs betrof. Zoowel bij zijn schoolbezoek als bij 't afnemen der jaarlijksche akteexamens kwam dit duidelijk uit. Bij de onderwijzers is zijn naam in dankbare herinnering gebleven, vooral ook door de in 1853 door hem opgerichte weduwen- en weezenbeurs in Friesland, de eerste van dien aard in ons geheele land. Erkend wegens zijn veelzijdige verdiensten, werd B. achtereenvolgens lid van het Friesch genootsch. voor geschiedenis-, oudheid- en taalkunde, van de Maatsch. der Nederl. letterkunde enz. Bij het in werking treden van de wet op 't L.O. van 1878 trad hij als inspecteur af; hem werd toen een wachtgeld toegekend tot het volle bedrag zijner jaarwedde. Van Behrns' geschriften noemen wij: Hoogduitsche spraakleer, voornamelijk bewerkt naar de werken van J.C.A. Heyse (1832) en Waldemar de Overwinnaar, of Denemarken en de Denen in het glansrijkst tijdperk hunner geschiedenis, met mr. A. Telting door hem uit het Deensch vertaald (1839-40, 3 dln.). Voorts leverde hij bijdragen in de Vrije Fries, in A. de Jager's Taalk. Magazijn, in den Overijsselschen Almanak voor oudheid en letteren, in het door hem
geredigeerde Jaarboekje voor Onderwijzers (1851-53) en bezorgde hij een uitgave van de Schoolverordeningen voor Vriesland (1847). Tevens gaf hij een Wettelijke regeling op het lager onderwijs, als praktisch handboek ingerigt enz. (1858).
Zie: Levensber. Letterk. 1884, 11.
Zuidema