had in de voorbereiding van het schildersgild, waarvan hij in 1648 hoofdman werd. 3 Mei 1642 huwde hij Agneta van Swanenburgh. Zijn opgegeven sterfjaar 1657 is nog niet documenteel bevestigd. Door hem geschilderde portretten komen weinig voor; dat van Maria van Reygersbergen (1626) is in het Rijksmuseum te Amsterdam. Op een groot mansportret (1651), vroeger in de verz. Du mont te Kamerijk, is zeer verdienstelijk een stilleven afgebeeld, en zijn neven, de stillevenschilders Harmen en Pieter Steenwijk waren zijn leerlingen. Minder zeldzaam dan zijn geschilderde zijn zijn geteekende portretten, meestal penteekeningen, een weinig gewasschen, waarvan o.a. de prentenkabinetten te Amsterdam, Berlijn en Dresden er zeer fraaie bezitten. Zijn zelfportret is door C. Woumans gegraveerd; op het schutterstuk van 1626 door Joris van Schooten in de Lakenhal te Leiden staat hij als luitenant afgebeeld.
Zie: Orlers, Leiden, 371, 372; Oud- Holland II, 133; V, 151; VIII, 146; XXII, 124; Obreen's Archief V, 41, 187, 196; Nederl. Kunstbode I, 49; Werken Letterk. N.R. VII: 2, 107; Gazette des Beaux-Arts VIII, 306, 307; 2e période X, 485; Navorscher XXI, 351; W. Martin, Dou 27; Thieme u. Becker, Allg. Lexikon der bild. Künstler, in voce.
Moes