landsman is gelukt zulk een hoog standpunt onder de toenmalige gazzettanti in te nemen. Gelijk ieder voorspoedig Romein van die dagen bouwde hij een eigen en deftig huis, waar hij met zijn talrijk gezin woonde en de vele, aanzienlijke vrienden, kardinalen en edellieden, gaarne ontving, en waar hij met het Carneval ook wel blijspelen liet opvoeren, welke soms door hem zelf uit het Spaansch waren vertaald. Nog heden kan men dat huis in de Via di Monte Giordano no. 7 aanschouwen, doch de spreuk: ‘unde eo omnia’, welke hij boven de deur liet aanbrengen, werd onderwijl maar al te zeer aan deze patricische woning vervuld. Zelf heeft hij het vergankelijke van alles, ook der fortuin, nog op zijn ouden dag moeten ondervinden. In 1654 verscheen van hem te Venetië een werk over de Datarie, een der voornaamste Congregaties van Rome. Ofschoon onder het opzicht van rechtzinnigheid op den inhoud van dit standaardwerk niets viel aan te merken, had de auteur, of beter gezegd zijn drukker te Venetië, verzuimd het ‘imprimatur’ aan te vragen. Er volgde een aanklacht bij de Inquisitie en A., die toenmaals als decanus aan het hoofd van het college der advocaten van Rome stond, werd op bevel van Innocentius X voor immer uit den Kerkelijken Staat gebannen. Wel heeft hij, eer het vonnis werd uitgesproken en terwijl hij nog gevangen zat in de Tor di Nona, een krachtig verweerschrift opgesteld ten dienste van de Inquisitie en dit ook toegezonden aan vroegere vrienden en beschermers, alsmede aan de veelvermogende schoonzuster des pausen, donna Olimpia, maar niets mocht baten; de bijkans zeventigjarige moest zijn geliefd Rome verlaten en is uitgeweken naar Florence. Eerst in Febr. 1655, toen onderwijl Innocentius X was
gestorven en het conclaaf vergaderde, mocht A., op voorspraak van den deken van het H. College, kardinaal Carlo dei Medici, naar Rome terugkeeren. Hier stierf hij ongeveer een jaar daarna, nog tamelijk onverwacht, en werd plechtig bijgezet in de kerk zijner landgenooten, S. Maria dell'Anima.
De nagenoeg volledige lijst zijner gedrukte en nog ongedrukte geschriften bij J.A.F. Orbaan, Bescheiden in Italië omtrent Nederl. kunstenaars en geleerden ('s Grav. 1912) I, 76 no. 100. Het Diario della citta e corte di Roma, door hem geschreven onder den schuilnaam van Deon Hora Temedio (Theodoro Amideno), loopende over de jaren 1640-1649, in de Bibl. Casanatense te Rome; over het jaar 1650 in de Bibl. Nazionale te Napels.
Over hem: Orbaan, Bescheiden enz., register; I. Schmidlin, Geschichte der deutschen Nationalkirche in Rom, S. Maria dell' Anima (Freiburg im Breisgau 1906); de Katholiek 1902, II, 22; 1906, I, 42.
Hensen