deze stierf in 1836 en 6 Sept. 1838 hertrouwde Tilanus met Guliana Cornelia Wolterbeek. Bij de oprichting van de klinische school te Amsterdam werd hij aldaar benoemd tot hoogleeraar in de heelkunde, en aanvaardde deze betrekking op 4 Sept. 1828, maar hield zijne inwijdingsrede, getiteld: De Heelkunde op haar tegenwoordig standpunt als bijzonder voor toepassing minder voor uitbreiding geschikt, eerst bij de opening van den cursus van 1829. Zijn theoretischklinisch onderwijs in de heelkunde was er geheel op ingericht om zijne leerlingen zoodanig op te leiden, dat zij voor de uitoefening van hun vak bekwaam werden. Hoewel het zijne vrije keuze niet was, werd hem het uitoefenen en doceeren van de verloskunde ook opgedragen en ook daaraan schonk hij zijne volle toewijding; toch drong hij, overtuigd dat het practisch onderwijs van heel- en verloskunde opgedragen aan één persoon in het nadeel van een van beide moest zijn, reeds spoedig aan op de benoeming van een afzonderlijk docent voor de verloskunde, aan welken drang eindelijk in 1849 door de commissie, belast met het toezicht op de klinische school, werd gehoor gegeven.
Aan Dr. L. Lehmann werd het practisch gedeelte opgedragen, en deze werd tevens met goedvinden van den raad der gemeente belast met de leiding van de kraamzaal, terwijl de theoretische lessen nog door Tilanus konden gegeven worden. Deze toestand bleef tot 1862 bestaan, toen Lehmann tot hoogleeraar aan de klinische school werd aangesteld, waarbij Tilanus zich eene vermindering in traktement liet welgevallen.
Bij het vijf en twintig-jarig bestaan der klinische school bleek, hoezeer Tilanus als leermeester gewaardeerd werd en daar hij toen tegelijk zijn 25-jarig professoraat vierde, werd hij van verschillende kanten gehuldigd. Zijne collega's boden hem een prachtig bewerkten oogspiegel van Helmholtz aan en het huldeblijk van zijne ouden toenmalige leerlingen bestond in eene kostbare ivoren vaas met de volgende inscriptie op een der aangebrachte schilden: ‘Christianus Tilanus quinque lustra professoris munere functus, aetatem, quam Deus daturus est ut expleat feliciter, artem salutiferam factitando, docendo, promovendo, beatus fortunatusque orant et obsecrant grati discipuli festus celebrantes die III Septembris 1853’.
Kort na de opheffing der klinische school (1 Sept. 1867) werd Tilanus geïnstalleerd als gewoon hoogleeraar aan het athenaeum illustre (2 Nov. 1867), aan welke inrichting hij tot dien tijd als honorair-hoogleeraar verbonden was. In 1861 werd door zijne krachtige bemoeiingen de rijkskweekschool voor vroedvrouwen, waaraan Dr. L. Lehmann als directeur aangesteld werd, opgericht. In 1868 bij zijne 40-jarige ambtvervulling werd Tilanus een kunstalbum met de portretten van 300 zijner leerlingen aangeboden. In 1873 vroeg hij zijn ontslag als hoogleeraar. Tilanus behoorde tot de ijverigste leden van het Genootschap tot Bevordering der Genees- en Heelkunde te Amsterdam en was gedurende vele jaren algemeen voorzitter.
In de alg. vergadering van dit genootschap gehouden 16 Sept. 1885 werd het 95-jarig bestaan herdacht en in zijne openingsrede schetste de voorzitter prof. C.L. Wurfbain het leven en de verdiensten van Tilanus. Daarop werd door eene commissie namens een groot aantal oudleerlingen en vereerders aan het bestuur overgedragen het fonds, dat gesticht was ter uitreiking van eene Tilanus-medaille, om de 5 jaar